Kurt Wallander 04(37)
‘Alfred Harderberg?’
‘Precies. Hij heeft iets wat velen willen hebben.’
‘Wat dan?’
‘Kennis. En dat is meer waard dan wanneer hij een eigen geldpers zou hebben.’
Wallander knikte; hij begreep het, maar intuïtief had hij een hekel aan de onderdanigheid waarvan Ström blijk gaf ten opzichte van de grote man.
‘Ooit was jij politieman’, zei Wallander. ‘Ik ben dat nog steeds. Je begrijpt misschien waarom ik hier ben?’
‘Ik lees de krant’, antwoordde Ström. ‘Ik neem aan dat het met die advocaat te maken heeft.’
‘Er zijn twee advocaten dood’, zei Wallander. ‘Niet één. Voorzover ik het begrijp, had echter alleen de oudste van de twee met Harderberg te maken.’
‘Hij kwam hier vaak’, antwoordde Ström. ‘Een vriendelijke man. Heel discreet.’
‘Op de avond van 11 oktober was hij hier voor het laatst’, vervolgde Wallander. ‘Had jij toen dienst?’
Ström knikte.
‘Ik neem aan dat jullie opschrijven wanneer de verschillende auto’s en mensen naar binnen en naar buiten gaan?’
Ström barstte in lachen uit.
‘Daar zijn we langgeleden al mee opgehouden’, zei hij. ‘Dat voeren we in de computer in.’
‘Ik wil graag een uitdraai van de avond van 11 oktober’, zei Wallander.
‘Dat moet je op het kasteel vragen’, antwoordde Ström. ‘Dat mag ik niet doen.’
‘Maar je mag het je misschien wel herinneren’, zei Wallander.
‘Ik weet dat hij die avond hier was,’ zei hij, ‘maar ik herinner me niet hoe laat hij kwam of vertrok.’
‘Zat hij alleen in de auto?’
‘Daar kan ik geen antwoord op geven.’
‘Omdat je daar geen antwoord op mag geven?’
Ström knikte.
‘Ik heb wel eens overwogen om bij een privé-bewakingsbedrijf te solliciteren,’ zei Wallander, ‘maar ik geloof dat het me moeite zou kosten eraan te wennen dat ik niet op vragen zou mogen antwoorden.’
‘Overal hangt een prijskaartje aan’, antwoordde Ström.
Wallander dacht dat hij het daar zonder meer mee eens kon zijn. Hij bekeek Ström een ogenblik zwijgend.
‘Alfred Harderberg’, zei hij. ‘Hoe is hij als mens?’
Het antwoord verraste hem.
‘Dat weet ik niet’, antwoordde Ström.
‘Je zult toch wel iets vinden? Of mag je daar ook geen antwoord op geven?’
‘Ik heb hem nooit ontmoet’, zei Ström.
Wallander besefte dat het een eerlijk antwoord was.
‘Hoelang werk je al voor hem?’
‘Bijna vijf jaar.’
‘En je hebt hem nooit gezien?’
‘Nooit.’
‘Is hij nooit door deze poort gekomen?’
‘Hij rijdt in een auto met spiegelend glas.’
‘Ik neem aan dat dat ook een onderdeel van het beveiligingssysteem is?’
Ström knikte.
Wallander dacht na.
‘Je weet dus met andere woorden eigenlijk nooit echt zeker of hij hier is of niet’, zei hij ten slotte. ‘Je weet niet of hij in de auto zit die door de poort naar buiten of naar binnen rijdt?’
‘De beveiliging vereist dat’, zei Ström.
Wallander liep terug naar zijn auto. Ström verdween door de stalen deur naar binnen. Meteen daarna gleed het hek geluidloos open. Het is alsof ik een heel andere wereld betreed, dacht Wallander.
Na ongeveer een kilometer verwijdde het bos zich. Het kasteel lag op een heuvel, omgeven door een uitgestrekt, goed onderhouden park. Het grote hoofdgebouw was, net als de vrijstaande gebouwen eromheen, opgetrokken uit donkerrode baksteen. Het kasteel had kantelen en torens, balustrades en balkons. Het enige wat afbreuk deed aan de sfeer van een andere wereld, een andere tijd, was de helikopter die op een betonnen platform stond. Hij deed Wallander denken aan een groot insect waarvan de vleugels waren neergebogen, een rustend dier dat met een ruk weer tot leven kon komen.
Hij reed langzaam naar de hoofdingang. Pauwen liepen rustig rond op de weg voor zijn auto. Hij parkeerde achter een zwarte bmw en stapte uit. Alles om hem heen was zeer stil. De stilte deed hem denken aan de vorige dag, toen hij het grindpad naar Gustaf Torstenssons villa was opgelopen. Misschien wordt de omgeving van welgestelde mensen wel juist gekenmerkt door stilte, dacht hij. Het zijn niet de orkesten of de fanfares, het is de stilte.
Op hetzelfde moment werd een van de twee dubbele deuren geopend die de hoofdingang van het kasteel vormden. Een vrouw van in de dertig, gekleed in goed zittende en, naar Wallander vermoedde, dure kleren stapte de stoep op naar buiten.
‘Komt u alstublieft binnen’, zei ze met een snelle glimlach, een glimlach die hem net zo kil en ongastvrij voorkwam als hij beleefd was.