Kurt Wallander 04(152)
De minuten verstreken. De twee mannen bleven onbeweeglijk.
Hij zou er levend worden uitgegooid, hij zou te pletter slaan op de daken van de stad, of misschien op het plaveisel van Stortorget. Dat besef leidde onmiddellijk tot een paniek die hem verlamde en die zich als gif door zijn lichaam verspreidde. Hij had moeite om adem te halen. Vertwijfeld zocht hij een uitweg.
Obadia hief langzaam zijn hoofd op. Wallander hoorde het zwakke geluid van motoren die snel naderbij kwamen. De helikopter kwam eraan. Tolpin knikte naar hem; ze moesten weg.
Toen ze in de vroege ochtendschemering kwamen, nog zonder de eerste streep licht, stond de helikopter al op het platform. De schroefbladen doorkliefden de lucht. De piloot was klaar om weer op te stijgen zodra ze aan boord waren gegaan. Wallander zocht wanhopig naar een uitweg. Tolpin liep voor hem, Obadia een paar passen achter hem, met een pistool in zijn hand. Ze waren nu bijna bij de helikopter. De messen van de schroefbladen bleven de koude ochtendlucht doorklieven. Wallander ontdekte dat er een hoop oud, losgehakt cement schuin voor hem op het platform lag. Iemand had scheuren dichtgemetseld, maar vervolgens de rommel niet opgeruimd. Wallander hield zijn passen in zodat Obadia heel even tussen hem en Tolpin in belandde. Toen boog hij zich snel voorover en gebruikte zijn handen als schoppen. Hij gooide zoveel cement als hij kon tegen de schroefbladen omhoog. Hij hoorde heftige knallen, delen van het kapotgeslagen cement dwarrelden rondom hen heen. Heel even dachten Tolpin en Obadia dat ze werden beschoten en ze verloren hun aandacht voor wat er achter hen gebeurde. Wallander wierp zich met de moed der wanhoop op Obadia en slaagde erin diens pistool te bemachtigen. Hij deed een paar passen achteruit en viel struikelend om. Tolpin had enkele seconden niet-begrijpend staan kijken naar wat er gebeurde. Nu greep hij onder zijn colbert naar zijn wapen. Wallander schoot en slaagde erin hem in zijn dijbeen te treffen. Tegelijkertijd wierp Obadia zich op hem. Wallander schoot opnieuw. Hij zag niet waar hij hem raakte, maar Obadia viel zwaar omver en schreeuwde van pijn.
Wallander kwam overeind, ondertussen beseffend dat ook de piloten gewapend konden zijn. Maar toen hij zijn pistool op de open deur van de helikopter richtte, zat daar alleen maar een jongeman die heel bang was en zijn handen boven zijn hoofd hield. Wallander keek naar de mannen die hij had neergeschoten. Ze leefden allebei nog. Hij pakte Tolpins wapen en gooide dat zo ver weg als hij kon. Daarna liep hij naar de helikopter. De piloot hield nog steeds zijn handen boven zijn hoofd. Wallander gaf hem een teken dat hij moest vertrekken. Daarna deed hij een paar passen achteruit en zag de helikopter met de lichten aan opstijgen en wegzweven over het dak van het kasteel. Hij had het gevoel dat hij alles door een waas zag. Toen hij over zijn ene wang streek, bleef er bloed aan zijn hand zitten. Het rondvliegende cement had hem in zijn gezicht getroffen zonder dat hij het had gemerkt.
Vervolgens vertrok hij in de richting van de stal. Toen hij eraan kwam rennen, was Sofia bezig met het uitmesten van een van de boxen. Ze begon te gillen toen ze hem in de gaten kreeg. Hij probeerde te glimlachen, maar zijn gezicht was stijf van al het bloed.
‘Alles is goed’, zei hij, terwijl hij weer op adem probeerde te komen. ‘Maar ik moet je iets vragen. Bel een ambulance. Er liggen twee mannen met schotwonden op het gazon bij het kasteel. Wanneer je dat gedaan hebt, zal ik verder niks meer van je verlangen.’
Toen moest hij aan Alfred Harderberg denken.
Er was nu erg weinig tijd meer.
‘Bel een ambulance’, herhaalde hij. ‘Het is nu allemaal voorbij.’
Toen hij de stal verliet, gleed hij uit in de klei die door de paarden los was getrapt. Hij stond op en rende naar de poort. Hij vroeg zich af of hij het zou halen.
Ann-Britt Höglund was net uit de auto gestapt om haar stijf geworden benen te strekken toen ze hem aan zag komen rennen. Hij zag haar verschrikte gezicht en begreep hoe hij eruitzag. Hij zat onder het bloed en was smerig, zijn kleren waren kapot. Maar hij had geen tijd om uitleg te geven; heel zijn wezen was maar op één ding gericht: verhinderen dat Alfred Harderberg het land verliet. Hij riep tegen haar dat ze in de auto moest gaan zitten. Nog voor ze het portier had kunnen dichtdoen reed hij al achteruit de weg op. Hij rukte en trok aan de versnellingspook, gaf vol gas en negeerde het stopbord voordat hij de hoofdweg op draaide.
‘Hoe kom je het snelst bij het vliegveld van Sturup?’ vroeg hij.
Ze zocht in het handschoenenkastje een kaart op en legde uit hoe hij moest rijden. We halen het niet, dacht hij. Het is te ver, we hebben te weinig tijd.
‘Bel Björk’, zei hij.
‘Ik heb zijn privé-nummer niet’, antwoordde ze.
‘Maar bel dan verdomme naar het politiebureau!’ schreeuwde hij. ‘Gebruik je hersens!’