Reading Online Novel

Kurt Wallander 04(147)



‘Is er vandaag nog iets anders gebeurd? Iets ongewoons?’

‘Nee.’

‘Er is niemand hierheen gekomen om met je te praten?’

‘Nee.’

Wallander probeerde te begrijpen wat dat inhield. Het beeld van Kurt Ström die daarbuiten in het donker lag, verdrong echter alle andere gedachten.

‘Ik verdwijn nu’, zei hij. ‘Als iemand hier komt, moet je niet zeggen dat ik hier geweest ben.’

‘Kom je terug?’ vroeg ze.

‘Dat weet ik niet. Maar je hoeft je niet ongerust te maken. Er zal niks gebeuren.’

Hij gluurde voorzichtig door een spleet tussen de gordijnen en hoopte dat de garantie die hij haar had gegeven ook zou blijken te kloppen. Daarna deed hij de deur open en rende hij snel rond het gebouw. Pas toen hij zich weer in de schaduw bevond, bleef hij staan. Een zwakke, nauwelijks voelbare wind was opgestoken. Tussen de bomen, op afstand, kon hij de sterke schijnwerpers zien die de donkerrode gevel van het kasteel verlichtten. Hij zag ook dat het licht achter de ramen op de verschillende verdiepingen aan was.

Hij voelde dat hij rilde.

Na nogmaals het terrein te hebben vergeleken met het beeld van de kaart dat hij in zijn hoofd had, liep hij verder met zijn zaklamp in de hand. Hij passeerde een kunstmatig aangelegde vijver zonder water. Daarna sloeg hij links af en begon hij naar het pad te zoeken. Hij zag op zijn horloge dat het nog veertig minuten duurde voordat hij Ann-Britt Höglund opnieuw moest oproepen.

Net toen hij dacht dat hij verkeerd was gelopen, vond hij het pad. Het was ongeveer een meter breed en hij zag de afdrukken van paardenhoeven. Hij bleef doodstil staan luisteren. Alles was echter rustig; er was alleen de wind, die langzaam leek toe te nemen. Hij vervolgde voorzichtig zijn weg, er de hele tijd op voorbereid dat iemand hem zou aanvallen.

Na ongeveer vijf minuten bleef hij staan. Als haar markering op de kaart juist was geweest, was hij nu te ver doorgelopen. Was hij langs een verkeerd pad beginnen te zoeken? Hij vervolgde langzaam zijn weg.

Na opnieuw honderd meter was hij er zeker van dat hij het punt dat zij had aangegeven al was gepasseerd.

Hij bleef onbeweeglijk staan.

Kurt Ström was weg. Het lichaam moest zijn weggevoerd. Hij begon langzaam dezelfde weg die hij gekomen was terug te lopen, terwijl hij probeerde te besluiten wat hij moest doen. Vervolgens bleef hij weer staan; dit keer omdat hij moest plassen. Hij stapte de bosjes naast het pad in. Daarna haalde hij de kaart uit zijn zak. Om er helemaal zeker van te zijn dat hij zich niet vergist had in de paden of in de plek die Sofia had aangewezen, wilde hij het nog eens controleren.

Hij deed zijn zaklamp aan. De lichtkegel viel op de grond. Wallander zag een blote voet. Hij schrok en liet zijn lamp vallen, die uit ging toen hij de grond raakte. Wallander dacht dat hij het zich verbeeld had, boog zich voorover en begon naar de zaklamp te zoeken.

Hij raakte met zijn vingertoppen de handgreep van de zaklamp. Toen hij hem weer aandeed, scheen hij recht in het dode gezicht van Kurt Ström. Het gezicht was bleek, de lippen stevig dichtgeknepen. Over zijn wangen was bloed gelopen en daar gestold. Hij was midden in het voorhoofd geschoten.

Wallander dacht aan wat er met Sten Torstensson gebeurd was. Daarna draaide hij zich om en vluchtte hij weg. Tegen een boom geleund gaf hij over, waarna hij verder rende. Hij kwam weer bij de lege vijver aan en zonk aan de kant in elkaar. Ergens vloog een vogel op uit een boomtop. Hij sprong in de lege vijver en kroop in een hoek. Het was alsof hij zich in een grafgewelf bevond. Hij meende voetstappen te horen naderen en trok zijn pistool. Maar er kwam niemand die in de vijver keek. Hij haalde diep adem en dwong zichzelf na te denken. De paniek lag op de loer, het gevoel dat hij zijn zelfbeheersing ieder moment kon verliezen. Over veertien minuten moest hij Ann-Britt Höglund oproepen. Maar hij hoefde niet te wachten; hij kon haar nu al oproepen om te vragen of ze contact met Björk wilde opnemen. Kurt Ström was dood, hij was in zijn hoofd geschoten en niets kon hem weer tot leven brengen. Ze moesten uitrukken; Wallander zou hen bij de poort opwachten en wat er daarna zou gebeuren wist hij niet.

Maar hij riep haar niet op. Hij wachtte veertien minuten. Pas toen zette hij het zendsignaal aan. Ze antwoordde direct.

‘Wat gebeurt er?’ vroeg ze.

‘Nog niets’, antwoordde hij. ‘Ik meld me over een uur weer.’

‘Heb je Ström gevonden?’

Voordat ze die vraag kon herhalen, had hij het contact verbroken. Opnieuw was hij alleen in de duisternis. Hij had besloten iets te doen waarvan hij niet wist wat het was. Hij had zichzelf een uur gegeven voor een onbekend doel. Langzaam stond hij op. Hij merkte dat hij het koud had. Hij klom de vijver uit en liep in de richting van het licht dat tussen de bomen door te zien was. Hij hield stil waar de bomen ophielden en het grote gazon zich in de richting van het kasteel begon uit te strekken.