Reading Online Novel

Krijgsraad(71)



'Hals und Beinbruch – veel geluk dan maar,' grijnst de patrouille-commandant, de Hitlergroet brengend.

De twee soldaten laten hun hielen klakken en salueren stram. Ze weten maar al te goed dat die SD-ers hun verlof kunnen verpesten als ze niet over hun gedrag tevreden zijn.

'De schoften,' fluistert een van hen als ze zich een eindje van de patrouille hebben verwijderd. 'O, als deze verdomde oorlog voorbij is zal ik iedere "waakhond" die ik tegenkom de hersens inslaan!'

'Dat kun je wel uit je hoofd zetten,' zegt de tweede. 'Die zullen er altijd zijn. De nieuwe bazen zullen "waakhonden" heel goed kunnen gebruiken. En die vuile rotsmerissen óók!'

Menckel loopt wat vrolijker gestemd verder de straat door. Morgen zullen ze burgerkleren en papieren hebben, en over vierentwintig uur zitten ze een flink eind van Berlijn. Met een beetje geluk zullen ze zelfs Duitsland hebben verlaten. Na de oorlog zal hij er voor zorgen dat Frau Peters voor haar dappere daad wordt beloond.

Voor de ingang van het artiestenrestaurant op de Kemperplatz staat een lange rij soldaten en burgers. Het is een kleine oase in Berlijn, waar je de oorlog heel even kunt vergeten. Op straat kun je het smachtende geluid van violen horen. Maar Menckel heeft nu geen oren naar zigeunermuziek. Nog twee keer moet hij zich verstoppen voor straatpatrouilles. Bijna loopt hij pardoes midden in een razzia. Achtervolgd door kreten verdwijnt hij via verschillende achtertuinen en over enkele schuttingen uit het zicht. Voor hij het weet is hij op de Alexanderplatz. Een keurig geklede heer met monocle gooit een sigarettepeukje weg. Zonder erbij na te denken raapt Menckel het op.

Stomverwonderd staart een straatveger hem aan. SS-ers rapen gewoonlijk geen peuken op. Heftig gebaart hij naar een Schutzpolizist, die dadelijk komt aansnellen. Het Reichs-wapen glinstert dreigend op zijn helm.

Menckel ziet dat de straatveger naar hem wijst en met de politieman praat. Haastig loopt hij de eerste de beste zijstraat in en rent voor wat hij waard is. Hijgend bereikt hij de straat waar Wisling op hem zit te wachten.

Voor het huis staat een grijze Kübel geparkeerd. Een SS-soldaat in grijs uniform staat tegen een hekje te leunen.

'Hemelse genade,' gromt Menckel in zichzelf, 'wat heeft dat te betekenen?'

Doodsbang drukt hij zich weg in een nis. Gaat het om die twee in de kelder, of om iemand anders in het huis?

De sirenes beginnen te janken. Luchtalarm. Bijna onmiddellijk beginnen de bommen in te slaan. Maar de SS-er die nu tegen de auto geleund staat lijkt er geen acht op te slaan. Zorgeloos steekt hij een sigaret op en blaast een dikke rookwolk uit. Hij kijkt zelfs niet naar de hemel, waaruit het nu bommen regent. Hij is eraan gewend.

Vier grijs-geüniformeerde gedaanten met zwarte kraag-epauletten komen het portiek uit. Lachend smijten ze een bundel in de koffer van de Kübel. Er bungelt een arm over de rand. De vier soldaten springen in de auto en verdwijnen met brullende motor in de duisternis.

Zodra ze weg zijn stormt Menckel rechtstreeks de tuin in en rent de trap naar de kelder af.

'Wisling,' roept hij angstig, 'waar ben je?'

Miauwend loopt de kat hem in het donker tegemoet en strijkt aanhalig langs zijn benen. Hij pakt het dier op en streelt de zachte grijze vacht. De kat spint en snuffelt aan zijn gezicht – ze heeft hem herkend.

'Wat is er gebeurd?' vraagt hij, poes achter een oor krabbend. 'Je hebt het gezien, maar je begrijpt er niets van. Jij denkt dat alle mensen goed zijn.'

Hij blijft de donkere keldergang doorzoeken, struikelt over een plank, vindt het stompje kaars op de grond en steekt het behoedzaam aan. De zakken zijn over de hele keldervloer uitgespreid. In een van de hoeken staat een gedeukte blauw-emaille pan, die nog enkele etensresten bevat. De oude vrouw ligt tegen de muur. Haar gezicht is zodanig in elkaar getrapt dat het onherkenbaar is geworden. Een van haar armen is gebroken. De botten steken naar buiten, zo scherp als naalden.

Iets verderop ligt een SS-uniformpet. Die moet Wisling er hebben neergegooid zonder dat zij het zagen. Nu weet Menckel wat er is gebeurd. De gedachte verlamt hem. Het lijkt alsof deze hele duivelse wereld boven zijn hoofd ineen is gestort. Hij hoopt vurig dat Wisling dood zal zijn. Je kunt je onmogelijk voorstellen wat de SS met hem zal uithalen. Een ontsnapte gevangene in hun uniform! Een onvergeeflijke misdaad. En ongetwijfeld zullen ze erachter komen van wie dat uniform is geweest...

Menckel zet de kat op de grond. Het dier volgt hem helemaal tot bij de deur. Dan miauwt de kat en verdwijnt in de kelder om dicht tegen het lijk van de oude vrouw aan te kruipen.

Het verblindend witte licht van een doelmarkeerder vlamt recht boven het halfhouten huis op, stralend als een kerstboom. Huiverend kijkt hij omhoog. Langzaam nadert de markeerder de grond, zacht schommelend op de wind. Waar kerstbomen branden vallen bommen. Hij hoort het doordringende gehuil van de stabilisatorvinnen en duikt terug de kelder in, valt en krabbelt wanhopig verder naar binnen. Blazend springt de kat opzij.