Krijgsraad(47)
'Haal een hospik,' zegt de Ouwe bruusk. Haastig verdwijnt hij in de kantine. Hij wenst van niets te weten.
Wolf lacht luid en langdurig.
'De volgende keer zal hij wel uitkijken voor hij iemand zijn handschoenen laat aantrekken, niet?'
'Ja, tegen die tijd zal hij wel iets geleerd hebben,' lacht Porta, een deuk stompend in een dikke staalplaat bij de deur.
'Machtig gedaan!' roept Tiny bewonderend. 'Verzwaarde handschoenen!'
Porta trekt de zwarte handschoenen uit. Het zijn handschoenen met een zware loodlaag, een erfenis van een gesneuvelde NKVD-luitenant uit Rusland.
'Merde, ça va barder – dat muisje krijgt een staartje!' zegt de Legionair waarschuwend. 'Als hij over een paar weken weer een beetje kan denken zal hij beseffen dat er met die handschoenen iets niet in de haak is geweest!'
'Dat kan me geen moer verdommen,' zegt Porta zorgeloos. Hij smakt de met lood verzwaarde handschoenen tegen de muur. 'In de allermoeilijkste ogenblikken van deze Tweede Wereldoorlog heb ik tot nu toe altijd het hoofd koel weten te houden en ben ik er zonder een schrammetje afgekomen.'
'Maar als hij je nu eens in de rug schiet, wat dan?' vraagt Tiny, die heel goed weet dat Sieg een gevaarlijke en meedogenloze vijand is.
'Ik ben degene die mensen neerschiet, niet degene die zich laat neerschieten,' bluft Porta. Hij loopt de kantine in en drinkt een grote bierpul leeg.
'Christus, wat regent het,' zegt Tiny huiverend als we in het donker tastend teruglopen naar onze compagnie-barak.
Op het mededelingenbord staat dat Sectie 2 speciale dienst heeft: Z.b.V., Zu besonderer Verwendung. Dat ergert ons, want Z.b.V. kan van alles betekenen.
Exact om half acht 's morgens klauteren we in de grote Krupp-diesel die ons komt ophalen.
'Nou mannen, denk erom dat ik van jullie verwacht dat je je compagnie hoog houdt!' buldert opperwachtmeester Hofmann, als we wegrijden. 'Voor een armzalig stelletje zoutzakken als jullie is het een grote eer om voor deze speciale taak te worden uitgekozen. De ogen van de Führer zijn op jullie gericht! Borst vooruit, buik in, stelletje aasgieren!'
Bij de Spree slaan we een hoek om en rijden langs de rivier verder in de richting van Spandau.
'Dacht ik het niet!' zegt de Ouwe vermoeid. 'Een executie!'
'Nou, wees blij dat het tenminste vlug achter de rug zal zijn. En de rest van de dag zullen we vrij hebben,' zegt Porta, die meteen plannen voor zijn vrije middag begint te maken.
'Als ik geweten had dat het een executie was zou ik me ziek hebben gemeld,' zegt Barcelona nijdig.
'Daarom zeggen ze het je nooit van tevoren,' legt Gregor uit, de grendel van zijn geweer beproevend.
'Waarom laten ze die pestkarweitjes niet over aan de SS of SA,' protesteert Barcelona wrokkig. 'Wij zijn soldaten – géén ellendige beulen!'
'C'est la guerre, je bent nu eenmaal de slaaf van je geweer, net als wij allemaal,' vermaant de Legionair hem. 'Het is niet aan jou om naar de redenen te vragen. Als je op de militaire mesthoop leeft, waar je naar alle waarschijnlijkheid zelf ook zult sterven, is het eenvoudig je plicht.'
'Jullie bederven alleen maar je hersens met al dat denken,' zegt Tiny zorgeloos. 'Wat kan het jullie verdommen wat ze ons opdragen? Als ik er een z'n lamp uitblaas is dat precies hetzelfde als op de Reeperbahn de een of andere zak in het water meppen.'
'Je hebt anders zelf vaak genoeg voor zak gespeeld,' merkt Porta sarcastisch op.
'Ja, wat doe je allemaal niet als je geld nodig hebt,' zucht Tiny. 'Ik zat nog maar nauwelijks op die paal, als een of andere stomme vogel op een tak, of daar lag ik alweer in de plomp. Drie mark per uur kreeg ik ervoor. Toen ze me er zo'n 169 keer hadden afgemept had ik er genoeg van, en nokte ik af. Maar niet voordat ik de laatste twee die me neer hadden gehaald een souveniertje had meegegeven, zodat ze nog eens aan me zouden terugdenken.'
Voor de Morellenschlucht, in het zand onder rijen door de wind scheefgewaaide dennebomen, komt de vrachtwagen tot stilstand. Tot in onze botten verkleumd springen we uit de laadbak. De ijzige wind blaast wolken kleine sneeuwkristallen in ons gezicht, zodat we allemaal de kraag van onze klamme overjassen opzetten. 'Dat stomme gepoets hadden we ook wel achterwege kunnen laten,' zegt Porta kwaad. 'Moet je m'n laarzen eens zien! Ze zijn nou al helemaal smerig, verdomme! Nou moet ik ze opnieuw poetsen voor ik naar de wijven kan.'
Kankerend lopen we het hard gestampte voetpad langs waar duizenden andere soldaten vóór ons overheen hebben gelopen.
De Ouwe waggelt voorop, met gebogen schouders. Zijn uiterlijk is verre van militair. Aan zijn koppelriem bungelt de zware P. 38, geladen met acht patronen. Genadeschoten.
Een broodmagere, gemeen uitziende majoor van de SA staat ons op te wachten. Zwijgend inspecteert hij onze uitrusting. Hij heeft vooral belangstelling voor de geweren. Hij taxeert ons en scheldt ons uit – we zijn een kudde vuile zwijnen die de eer niet waard zijn een Duits uniform te dragen. Hij probeert volstrekt niet het feit te verbergen dat hij al misselijk wordt van onze aanblik. Alleen Julius Heide krijgt lof toegezwaaid.