Reading Online Novel

Inferno(39)



Waarom kap je er niet gewoon mee, Carpentier? Waarom blijf je niet hier?

Nee. We moeten zorgen dat we hier uitkomen. Minos zou ons vroeg of laat toch op het spoor komen, en wat dan? Nee, we moeten ontsnappen.

Hé, Carpentier, wat geeft je het idee dat er een uitweg is ? Daar denk ik liever niet over na. Er móet een uitweg zijn, dat heeft Benito zelf gezegd, en Dante heeft die weg beschreven in-

Ja, kunst! Hij had makkelijk praten, hij had een gids die de hulp van engelen kon inroepen!

Er is een uitweg en we zullen hem vinden ook, al duurt het nog zo lang, want we kunnen niet sterven, en dat betekent dat als we de uitgang niet vinden, we hier voor eeuwig zullen moeten blijven rondzwerven. Voor eeuwig...

Het zweet breekt me uit als ik daaraan denk, Carpentier.

Mij ook. Laten we een gesprek met de anderen beginnen. Zij zijn net zo bang als jij. Praten helpt soms.

'Er is iets met die wachters dat me dwarszit', zei ik.

'Het enige dat mij dwarszit is het feit dat ik binnenkort gekookt ga worden', zei Corbett.

'Zo? Ik denk anders datje ook niet zal staan te juichen als ze je volschieten met pijlen en kogels en speren en joost mag weten wat nog meer. Maar wat ik me afvraag is: wat doen die lui daar in vredesnaam ?'

Corbett lachte alleen maar. Zijn blik zei: de wacht houden, sufferd, wat anders?

Benito zei: 'Ze hebben gewelddaden begaan waarvan ze dachten dat ze gerechtvaardigd waren. Ze vochten voor iets dat, naar ze meenden, een hoger doel was.'

'Wil dat zeggen dat er geen enkele soldaat naar de hemel gaat?'

'Nee. Maar deze schepten genoegen in hun werk.' Zijn stem kreeg een bedroefde klank. 'Ze beleven er nog steeds genoegen aan. Ze trachten niet te ontsnappen.' 'Een hele rare situatie. Ze dienen de Bouwers, of Grote Boeman, of God, of hoe je de eigenaar van dit spul ook wilt noemen; maar als ze God dienen horen ze eigenlijk in de hemel thuis!'

Benito haalde zijn schouders op. 'Of in het Vagevuur. Misschien heb je gelijk. Theologie is niet mijn sterkste kant. We zijn bijna bij de volgende deur. Wees voorzichtig.' Hij wilde er verder niets meer over zeggen, maar ik herinnerde me het in uniform gestoken personeel van Disneyland en vroeg me af of de wachters in ploegendienst werkten. Gingen ze na afloop van hun werk naar huis, waar hun vrouw zat te wachten met het avondeten?

We openden de deur op een kier en gluurden naar buiten, op onze hoede. Het eiland lag recht tegenover ons, niet meer dan vijftig meter uit de kust, omhuld door wolken stoom. Er marcheerde een groep mannen langs. Ze droegen lange mantels en waren niet gewapend. 'Priesters van de inquisitie,' mompelde Benito. 'Zij zijn ook schuldig, want zij leverden de mensen over aan de autoriteiten en riepen de hulp in van de soldaten.'

Na de groep priesters passeerde er een handjevol vrouwelijke barbaren, met armen en schouders die dezelfde kleur hadden als hun bronzen wapenrustingen. Ze droegen bogen en korte zwaarden. Daarachter kwam nog een groep, eveneens vrouwen. Ze hadden militaire werkkleding aan en droegen machinepistolen. Ze verdwenen uit het zicht en de kust was vrij. 'Rennen,' zei Benito.

We renden, na eerst drie meter omlaag gesprongen te zijn naar de steile helling. Ik landde op mijn voeten en vloog half rennend, half struikelend de helling af, mijn voeten openhalend aan de messcherpe vuurstenen. Toen ik het strand bereikte bleef ik rennen, want ik wist dat ik dat kokende meer nooit gewoon in zou kunnen lopen. De ronddrijvende wolken stoom omhulden me en maakten me onzichtbaar voor de wachters. De stank was overweldigend, vers bloed, geronnen bloed, de geur van koper, de reuk van ontbinding. Corbett was er het eerst. Hij spietste de borrelende rode vloeistof in en gaf een kreet die door merg en been ging. Hij bleef als verlamd staan, tot aan zijn knieën in het bloed, en gilde en krijste van pijn. Benito plonsde het meer in, waadde als een robot naar Corbett toe en greep hem bij zijn arm om te voorkomen dat hij terug naar de kant zou gaan. Toen was ik er zelf in. Ik kwam meteen in een diep gedeelte terecht en het bloed steeg tot aan mijn middel.

Het was alsof ik mijn vinger in een onder stroom staande fitting had gestoken. De pijn was onwerkelijk, verlammend. Het enige dat mijn zintuigen registreerden was pijn, de geur van pijn, de aanblik en het geluid van pijn, het enige wat ik zag of hoorde was pijn. Ik had geen beheersing meer over mijn ledematen. Ze maaiden en trapten wild in het rond, zodat ik bijna languit in het ziedende bloed viel. Met een uiterste krachtsinspanning draaide ik me om naar de oever. Niets kon zoveel pijn waard zijn. Een half peloton Groene Baretten stond ons te bestuderen. Ze hadden hun vriendjes meegenomen: kleine mannetjes in zwarte pyjama's.

Ik draaide me weer om. Er was geen weg meer terug. Ik had hun ogen gezien: dof, uitdrukkingsloos, geconcentreerd op hun taak. En hun taak was niemand toe te staan het meer te verlaten.

'Het eiland,' gilde ik met overslaande stem, 'naar het eiland!' Maar ik verzette geen voet en de anderen ook niet. We bleven staan waar we stonden en krijsten het uit. 'Het eiland!' Corbett begon hysterisch te lachen. 'We kunnen het eiland niet gebruiken -'