Het Zevende Kind(40)
Ook al had ze het geluid van de deurbel verwacht, het deed haar toch een beetje opschrikken.
‘Goeiedag!’ Een licht ironische toon, een vluchtige kus op de wang. Net als toen.
Hij had zijn eigen exemplaar van de krant meegebracht. In een kader op de voorpagina waar hij met rode viltstift een dikke cirkel omheen had getekend stond de kleine sensatie over de anonieme brief: Het blijft waarschijnlijk niet bij deze anonieme brief alleen, indien er een donker geheim achter dit mysterieuze verhaal ligt. Het ministerie van Nationale Zaken wil geen commentaar geven op de vraag of de brief ook naar minister van Nationale Zaken Ole Almind-Enevold gestuurd is – waar Fri Weekend aanwijzingen over heeft. Verschillende bronnen bevestigen dat Orla Berntsen in zijn eerste levensjaren gedurende een onbekende periode elders heeft verbleven, officieel omdat zijn moeder aan een depressie leed. Deze bronnen bevestigen dat zijn verblijfplaats kindertehuis Kongslund is geweest. De stafchef van de minister van Nationale Zaken wil niet ingaan op deze informatie.
‘Kun je uitzoeken wie...?’ Ze schonk koffie in, en de vraag bleef lang tussen hen in hangen.
‘Wie hun deze informatie heeft gegeven...?’ Hij tilde het zilveren suikerpotje naar zijn kopje. ‘Ja, dat kan ik wel... en ik ben er al mee bezig.’ Hij nam een stuk of zeven klontjes, net als vroeger. Magna telde de suikerklontjes met dezelfde afkeuring als wanneer ze kinderen van jonge moeders lolly’s zag kopen in de supermarkt.
Hij keek op en keek haar een hele poos aan. Ze voelde direct de pijn in haar onderrug, die normaal voor donder en bliksem waarschuwde en vroege herfststormen, en toen kwam de misselijkheid met zo’n kracht naar boven dat ze haar kopje neer moest zetten en achterover moest gaan zitten op de bank.
‘Kunnen we... op een of andere manier gevaar lopen?’ Haar vraag klonk vreemd kinderlijk.
‘Natuurlijk kan dat,’ zei hij. ‘Er is ergens iemand... die iets ontdekt heeft – en onze vriend is natuurlijk razend. En bang.’ Hij leek bijna tevreden – al was dat natuurlijk absurd – en roerde geluidloos met het kleine, zilveren theelepeltje in het kopje. Hij was met de jaren breder geworden en het donkere, krullende haar was grijs geworden. Hij had zijn jas op het krantenartikel gelegd, alsof hij er niet aan herinnerd wilde worden, en was verder gekleed zoals dat hoorde voor een voormalig adjunct-hoofdcommissaris van de politie – in een donkerblauwe broek, lichtblauw overhemd en blauw geruite das. Nu stond er adviseur op zijn visitekaartje: Carl Malle, senior adviseur, gespecialiseerd in veiligheid en bescherming.
Het was bijna te grappig voor woorden. Ze had zich altijd volkomen onveilig gevoeld in Carl Malles aanwezigheid.
‘Met je jubileum voor de deur staan de dingen er bijzonder ongelukkig voor,’ zei hij. ‘Zowel jij als het kindertehuis zullen flink in de picture komen te staan gedurende minstens een hele week. Ik denk dat de anonieme briefschrijver op dit effect heeft gerekend. Maar gelukkig is die journalist van Fri Weekend volledig in diskrediet geraakt onder zijn eigen mensen, dus er is bijna niemand die zijn informatie serieus zal nemen...’ – Carl Malle glimlachte – ‘... en al helemaal niet als hij de totaal onwaarschijnlijke werkelijkheid zou ontdekken, wel?’
‘Dit is misschien niet het moment om grappen te maken.’ Magna klonk scherp – en een beetje angstig. Zo had ze zich altijd gevoeld in zijn aanwezigheid.
‘Ik meen het anders serieus, mijn beste Magna. De waarheid is zo merkwaardig dat niemand dat verhaal zou kunnen afdrukken zonder informatie van de belangrijkste bronnen. En wij zijn alleen maar met zijn drieën. Tenzij je denkt dat iemand nog andere mensen uit die tijd kan vinden... en in dat geval kan de persoon aan wie we allebei denken haar eigen geschiedenis niet eens aantonen. Die weg is allang afgesloten, en ze is nooit meer teruggekomen. Zij heeft niet die rottige brief naar die klootzak van een Tåsing gestuurd.’
‘Maar je hebt gezien wie Tåsing...?’
‘Dat is toeval, Martha. Puur toeval. En Orla heb ik natuurlijk onder controle.’ Carl Malle lachte diep onder in zijn keel en dat bracht hetzelfde ratelende geluid voort als een van de mechanische clownspoppen die op kerstavond op de vloer van de tuinkamer van Kongslund op de trommel sloeg. ‘De minister heeft zijn departementschef gevraagd hel en aarde te bewegen om de briefschrijver te vinden – En de hel, dat ben ik. Maar dat herinner je je vast nog wel... van onze gezamenlijke oorlog?’ De gepensioneerde politieman lachte weer.
En zij herinnerde het zich: de zeventienjarige vrijheidsstrijder die zij enkele maanden had bewonderd, voordat ze hem had doorzien.
‘We kennen elkaar al heel lang, Martha, maar daarom kan er toch best een enkel lelijk detail zijn, waar ik niet vanaf weet. Daar waren we alletwee goed in, toch? We zullen alles op zijn kop moeten zetten en hopen dat iets of iemand tevoorschijn komt. Ik moet die briefschrijver vinden – voordat een ander dat doet.’