Het Zevende Kind(30)
Het was heel vroeg op de ochtend van het jubileum toen de juffrouwen een luide schreeuw hoorden van een kinderverzorgster op de stoep van het zuidelijke bijgebouw: ‘Er is daar beneden iets! Er is daar beneden iets...!’ riep ze uit – en dat was een vreemde uitroep op de grote dag van de viering van Kongslunds eerste vijfentwintig jaar.
‘Er is daar beneden iets...!’ klonk het haast met verwondering, voor de derde keer.
En daar stond de ronde, mollige Agnes, neer te kijken op een reiswiegje met blauwe bekleding en een klein wit dekbedje dat onder een roze dekentje uitstak als een delicaat toefje slagroom – terwijl ze haar uitroep herhaalde, zonder op dat tijdstip te weten dat die woorden de meest cruciale woorden in haar leven zouden worden.
In de decennia daarop herhaalde ze die bijna tot in het oneindige, eerst in kranten en tijdschriften en jaaroverzichten, vervolgens voor haar eigen kinderen en kleinkinderen en ten slotte ook voor haar achterkleinkinderen. Misschien zou ze zelfs de predikant nog vragen om de vijf verlossende woorden haar graf in te roepen wanneer ze hiervandaan zou moeten, zodat ze ze met zich mee kon nemen op haar reis naar het Hiernamaals.
Ik vond het kind in een blauw reiswiegje voor de deur. Het was net Mozes! werd ze in de Billed Bladet van 19 mei 1961 geciteerd. En de redacteur van het artikel deed enthousiast verslag: De jonge kinderverzorgster, die het ouderloze baby’tje als eerste in het oog kreeg, was de eenentwintigjarige Agnes Olsen.
Ben jij mijn moeder? stond er met grote letters onder de foto van een kleine baby met licht toegeknepen, glanzende ogen die op de lezer gericht waren. De journalist vervolgde: Kijk hier: een piepklein meisje met een toekomst die niemand kent. Slechts op een punt – ze zal weggegeven worden. En binnen in het tijdschrift stonden alle details van het hele verhaal over de kleine vondelinge, naast advertenties voor wol.
De kranten en tijdschriften volgden de zaak wekenlang, er werden inzamelingen gehouden en er werd gegist en gespeculeerd over hoe alles zou verlopen. Dit allemaal in een sfeer alsof de tragedie in feite een grote bron van vreugde was, wat – ook nu nog – een bijzonder feestlievende kant van het Deense nationale karakter weergeeft.
Onder een dergelijke ophef dook de beroemde Vondeling van Kongslund uit het niets op, kreeg een dekbedje en een bedje – en een paar jaar later ook een moeder.
*
Het was geen normale start, maar dat wisten maar heel weinig mensen, want Magna toonde me in de daaropvolgende jaren niet aan de wereld. Pas veel later begreep ik waarom.
Lelijk was de enige bruikbare benaming voor het wezen dat de onbekende boodschapper een paar minuten na zonsopgang op 13 mei 1961 op de trap van het kindertehuis had gelegd.
In het begin had niemand onraad bespeurd, want ze hadden mij stevig ingestopt onder een dekbedje gevonden. Nog maar net had Agnes Olsen om hulp geroepen, of Magna had zich over haar heen geworpen, had het reiswiegje naar zich toe getrokken, was het huis in verdwenen en de badkamer ingelopen.
Je kunt je de verrassing voorstellen toen ze voor de eerste keer een blik op mijn naakte lijfje wierp en de verpakking zag waarin Onze-Lieve-Heer had verkozen mij af te leveren: scheef vanaf mijn rechterschouder tot aan mijn onderrug, alsof ik zijwaarts in een betonblok was gestort; gedrongen, ingezakt, met los bungelende benen en armen die de artsen van Moederhulp tot hun verwondering bijna 360 graden konden draaien zonder weerstand te ervaren. Het enige positieve dat de artsen in de eerste dagen konden noemen, was de relatief symmetrische locatie van de defecten op het kleine lichaampje: zat er een fout aan de rechterkant van mijn aardse omhulsel, dan vond men vrijwel zeker dezelfde fout ook aan de linkerkant terug. Alleen mijn gezicht weerspiegelde iets van de scheefheid van mijn rug, zodat mijn jukbeen en rechteroog iets lager leken te zitten en samen met het donkere, stugge haar gaf dat me een relatief exotisch uiterlijk dat later mijn lelijkheid zou blijken te verzachten. Met de jaren zakte mijn linkerschouder echter verder naar beneden dan de rechter, maar dat kon ik meestal verbergen door mijn lichaam licht te draaien.
‘Je zag eruit als een klein Peruaantje wier hoofd aan een kant gekrompen was,’ lachte Magna. Dat was hoe ze met de onverwachte tegenslagen van het leven omging – door ze na te vertellen op een manier die haar de mogelijkheid gaf er hard om te lachen en de ongelukkige op de rug slaan. Zoals zo vele andere strijders voor rechtvaardigheid bezat ze de universele empathie, maar miste ze af en toe de persoonlijke.
‘Het was enorm interessant voor de artsen om een lichaam te bestuderen dat met zoveel van Onze-Lieve-Heers creatieve ingevingen was uitgerust,’ lachte ze en blies de warme, verkwikkende as van haar brandende cigarillo in de schoot van degene die het dichtstbij zat.