Het Zevende Kind(285)
Hij zou mij natuurlijk geloven, zoals hij eerder had gedaan, en hij zou moed verzamelen om de confrontatie aan te gaan met de verantwoordelijke persoon, die ik hem had aangewezen. Dat was wat ik dacht.
Nog steeds weet ik niet of ik diep vanbinnen echt had voorzien wat er gebeurde. Naar buiten toe zou ik gemakkelijk kunnen beweren dat ik dacht dat hij zich in de enig mogelijke, logische richting zou bewegen – met vreedzame middelen – en dat niemand daarom had kunnen weten dat hij op het laatste moment van baan zou veranderen. Ik kon toch niet weten welk gewelddadig karakter ik had uitgedaagd...
*
De aanslag vond plaats in de vroege avond van 5 februari 2009.
Verschillende avondwandelaars hadden het gedempte geluid van een pistoolschot gehoord – als het niet slechts een middelgrote zevenklapper was geweest, zoals sommigen eerst dachten – en ze konden daarom het tijdstip van het incident tegenover de politie noemen.
De portier van het ministerie van Nationale Zaken tilde zijn hoofd op van een kruiswoordpuzzelboekje en luisterde een tijdlang. Het had merkwaardigerwijs geklonken alsof de knal vanuit een punt onder zijn voeten kwam, en hij bewoog zich onwillekeurig op de punten van zijn schoenen en staarde naar de houten vloerplanken, alsof zijn blik die open kon breken en een geheim blootleggen dat verborgen lag in de het binnenste der aarde. Toen leunde hij naar voren en keek omhoog naar de ramen van het ministerie. Achter een ervan was de voormalige minister van Nationale Zaken bezig met het sorteren van een reeks mappen met documenten die nog over waren en voor een deel maar het beste konden worden vernietigd. De portier had hem wat eerder die avond zelf binnengelaten.
Daarna waren de voeten van de portier weer tot rust gekomen en hij was zachtjesaan weer ingedommeld. In alle andere landen zou je hele pelotons met honden en Motorola’s en machinegeweren voor zo’n belangrijk ministerie hebben zien staan, maar niet in Denemarken; hier vertrouwde men er nog steeds op dat mensen niet onnodig amok gingen maken, zelfs als ze er daar alle reden toe hadden. Het was dan ook de chauffeur van de minister die op de ruit van de portier klopte en hem erop moest attenderen dat er iets helemaal mis was.
Om 18.32 uur had de chauffeur, die uit Helgenæs kwam en zijn baan minder dan een jaar daarvoor had gekregen, het eerste avondnieuws gekeken op het kleine tv-scherm in het dashboard van de ministersauto. Een naamplaatje op zijn borst vermeldde de goede Jutse naam Lars Laursen, en het was zijn taak om de klok rond en volledig in uniform beschikbaar te zijn. Hij deed dit met de vrijmoedigheid die alleen de families uit grote heuvelachtige landschappen vergund was. Zijn moeder had Dorah geheten – en het was zeven jaar geleden dat ze haar zoon de verschrikkelijke waarheid over zijn leven had verteld. Het was alweer een half jaar geleden dat hij haar begraven had vanuit de kerk van Helgenæs, net buiten het kleine dorpje Stødov, waar boerderijen en kleine, oude boerenbedrijfjes verspreid tussen de heuvels lagen.
Samen namen de chauffeur en de bewaker de brede trap naar de etage van de minister en liepen het gedeelte binnen dat het Paleis werd genoemd. Het lag er zwak verlicht bij door tal van elektronische stand by-lampjes van het secretariaat. De Absolute Koning had de twee pet-bewakers gewoontegetrouw verzocht op discrete afstand te wachten – in een wagen tegenover de ingang van het ministerie – want hij wilde niet het risico lopen dat de bevolking de indruk kreeg dat de held uit de verzetstijd zich niet in zijn eentje in zijn koninkrijk durfde te bewegen.
De chauffeur en de bewaker klopten op de solide deur van het ministerskantoor. Er was geen nieuwe minister van Nationale Zaken benoemd, en er gingen geruchten dat de tijd van die positie voorbij was. Het ministerie van Algemene Zaken zou alle functies van Vreemdelingenzaken opslokken, en staat en natie zouden zodoende aaneensmelten. Ze klopten nogmaals, en daarna openden ze zelf de deur en stonden een ogenblik besluiteloos in het lege kantoor. Toen klopten ze op de deur van de rustruimte van de minister, waar hun heer en meester vaak een uiltje had geknapt als de dag te lang was geweest.
Ook deze kamer was leeg, en het bed stond onaangeroerd met een prachtig geborduurde sprei over een bordeauxkleurig, zijden dekbedovertrek.
Toen kwamen ze bij de derde deur, die in de achterwand aan zijn solide stalen scharnieren hing. De weinigen die van het bestaan van deze deur afwisten, noemden die half voor de grap, half in ernst de Vluchtweg – en zo was deze dan ook bedoeld in vroeger tijden. In geval van oorlog of een aanval op het koninkrijk en de regering kon het ministerie volledig ongezien en heel onopvallend worden verlaten via deze uitgang. De grijze stalen deur leidde naar een trap die helemaal naar beneden de diepte onder Slotsholmen in kronkelde, waar een uitgebreid ondergronds systeem de grond als een enorm mollengangenstelsel dooraderde. Van hieruit konden de belangrijkste ministers onopgemerkt onder de binnenplaats door glippen en een nieuwe trap opgaan – naar de vrijheid.