Het Zevende Kind(282)
‘Een dergelijk persoonlijk logboek over verborgen gehouden handelingen zal natuurlijk levensgevaarlijk zijn, ook voor vele anderen...’ Knud Tåsing keek bijna dromerig bij de gedachte aan al de schandalen, die hij zou kunnen laten uitlekken met een dergelijk wapen in handen. ‘Het bevat waarschijnlijk legio namen van de meest vooraanstaande notabelen van het Rijk, waarvan er velen waarschijnlijk nog in leven zijn, en bijzonder voorname titels dragen en zeer respectabele burgers binnen de Deense samenleving zijn – en stel je voor dat er ook leden van de koninklijke familie op de lijst staan!’ Zijn ogen schitterden terwijl hij al die koningskronen die in een lange rij recht de afgrond in marcheerden voor zijn geestesoog zag. Ik begreep het verlangen van de werkloze verslaggever naar een verhaal waarvan hij de Absolute Koning niet had beloofd om het voor zich te houden – als het bewezen kon worden.
Ik koos ervoor welterusten te zeggen en ging in mijn eentje naar mijn kamer – en alleen Asger en Susanne bleven in de tuinkamer zitten.
Tot mijn verwondering voelde ik niets bij dat gebaar – geen jaloezie, niet tegenover een van hen beiden.
Het was alsof ik niet in contact stond met gevoelens die je normaal gesproken op zo’n moment zou verwachten.
36 | Het kwaad
2 november 2008
De fabel van Kongslund en de zeven kinderen kon hier zijn geëindigd – met de ster die aan de hemel werd gedoofd. Maar zoals Magdalene zei – de laatste keer dat ze mij bezocht en haar oude stoel naar mijn bed rolde – is er altijd een activiteit van boven, die mensen niet opvangen, wanneer ze denken dat ze het einde bereikt hebben: Lieve Marie, zeven jaar lang ben je op zoek geweest naar de waarheid – en je hebt drie koningen uitgedaagd: de aardse, de hemelse en – de meest gevaarlijke van al – de koning van alle toevalligheden in het leven...
Toen hinnikte ze even zowel van tevredenheid als van inspanning, voordat ze zich naar me toe boog, en ik hoorde het diepe reutelen uit haar keel toen ze haar allerlaatste boodschap aan mij lispelde: ... Dat laatste doet niemand ongestraft.
*
Knud Tåsing belde aan bij de deur van de oude vrouw – en drukte nogmaals op de deurbel toen er niets gebeurde. Hij luisterde een tijdje of hij iets hoorde, een schrapen of een hoesten dat verraadde dat er daarbinnen iemand aanwezig was.
Hij bleef staan. Hij had alle tijd.
Op een bepaalde manier was hij teruggekeerd naar het uitgangspunt – de oorsprong van het hele raadsel, ook al was dit misschien niet helemaal een logische beschouwing – want op een onderbewust niveau verbond hij de duizenden blauwe olifantjes, die Gerda Jensen op de muren van de Zuigelingenkamer had geschilderd, met de zeven mensen die hij had gevolgd sinds de anonieme brief was gearriveerd.
Maandenlang had hij geprobeerd de zeven kinderen in te passen in de vreemde legpuzzel die door het grote publiek de Kongslund-affaire werd genoemd – en hij had zeven stukjes verzameld en geanalyseerd die schijnbaar een logisch en duidelijk beeld vormden, dat de meeste mensen zouden accepteren als ze ervanaf wisten.
Zeven kleine kinderen – die volwassen waren geworden – en van wie er één een vreemde voorgeschiedenis had. Nils Jensen. Die uitleg leek van begin tot eind heel aannemelijk.
En toch was er iets wat niet klopte.
Hij voelde het, zelfs door zijn eigen sterke geloof dat hij het eindresultaat had gevonden heen. Er gebeurden vreemde dingen – zoals toen de brandweer van Roskilde eindelijk de gepantserde deuren in de kelder onder Channel dk had opengebroken en de dode televisie-professor hangend aan een stuk touw aan een haak aan het plafond had gevonden (je zou niet denken dat zo’n oude man de kracht had voor zo’n moeilijke manoeuvre) en ze hem tussen hen in hangend naar buiten hadden gedragen.
Na een minuut belde hij opnieuw aan, en nu hoorde hij een geluid en wist dat ze open zou doen.
Hij kon onmiddellijk de angst in haar ogen zien. Al de kracht waarmee ze ooit het peloton Gestapo-soldaten op Kongslund tegemoet was gekomen, leek te zijn verdwenen uit haar gezicht en ze stond nog niet half zo recht als ze eens had gedaan.
‘Ik heb maar één vraag,’ zei hij.
Meer niet. Dat was niet nodig.
Ze stond daar even zonder antwoord te geven. Toen vroeg ze hem uiteindelijk binnen – niet met zoveel woorden, maar simpelweg door de deur open te laten toen ze terugliep naar haar woonkamer met het hoge plafond. Hier stonden een grote mahoniehouten eettafel, vier gestoffeerde mahoniehouten stoelen en een blauwe bank. Er was geen boekenkast en er waren geen boeken, en dat kwam de journalist vreemd voor. Hij had haar ingeschat als een goed geïnformeerde, belezen vrouw.
Op de vensterbank stonden drie kleine porseleinen beeldjes, een girafje, een egeltje – en een blauw olifantje – en de drie dieren hadden een panoramisch uitzicht over de Sont, en Hven. Ze nam plaats op de bank.