Het Zevende Kind(237)
Kristine, op haar beurt, trok haar man terug naar hun kant van de tafel en hield hem vast terwijl ze haar mond langzaam stevig sloot om de woorden binnen te houden en aan te geven dat ze geen antwoord hadden. Het belangrijkste moment van hun zoon zou nooit worden uitgelegd aan deze tafel.
Hij bleef lang zwijgend zitten, terwijl hij die waarheid begreep. ‘Ik denk dat het die woede was die ervoor zorgde dat ik Ejnar gedood heb,’ zei hij. ‘Mijn verlangen naar iemand... Ik wist dat jullie hem haatten omdat hij me hielp met het verkennen van de hemel, en omdat hij op het observatorium woonde. Jullie haatten hem... toch?’
Ze zaten dicht tegen elkaar aan, nog steeds ineengedoken, maar antwoordden niet.
‘Hij hield van me. En ik wist wat er zou gebeuren – en ik liet het gebeuren.’
‘Hij stierf in het hol,’ zei Ingolf plotseling, met een bijzonder heftige nadruk op dat laatste woord.
Het tegenargument was zo prozaïsch en bizar dat Asger heel even de drang voelde zich over de tafel te werpen en op het vervaagde gezicht los te slaan, totdat een of ander zwak punt het begaf en brak. ‘Nee,’ zei hij. ‘Hij stierf van gemis.’
Zowel Ingolf als Kristine moest weten dat de belangrijkste beschuldiging van hun zoon tegen hen was gericht – en tegen de hele ruimte waarin ze hun gemeenschappelijke leven hadden geleefd.
‘Jullie wilden niet dat ik met hem omging. Jullie wilden niet dat ik met hem weg zou gaan. Jullie wilden niet dat ik zou worden als hij...’ Zelfs in zijn eigen oren klonken de laatste vier woorden merkwaardig, alsof een ander, ver verwijderd wezen door zijn mond sprak, en de gele zon in zijn gezichtsveld ging over in een donkerdere kleur. Kristine liet de hand van haar man los en riep: ‘Nee... maar je moest absoluut optrekken met de enige... met de meest... met een jongen die... met al zijn... die zijn kop vol had van vliegende schotels... en al die vervloekte planeten...! Hij mocht niet... hij mocht niet...!’ Het laatste gestotter werd afgesloten met een hevige hoestbui, en Ingolf greep het hoge, dunne glas en hield het haar voor, maar ze sloeg het opzij. Het viel op de grond, waar het merkwaardigerwijs even door bleef rollen zonder kapot te gaan.
Toen gooide ze zich bruusk opzij en kwam naast het glas terecht, half onder de tafel waar ze met lange uithalen begon te snikken, bijna zonder ruimte om nog adem te halen.
Een seconde later knielde Ingolf naast haar neer en streelde haar over haar haar. Een van de onopgegeten aubergines met tijm en sjalotjes was op een of andere manier naast hen beland.
‘Kijk nou – kijk nou wat je gedaan hebt,’ fluisterde hij tussen kleine snikjes door, en de beschuldiging was omhoog gericht tegen de jongen die al die onrust in hun huis had gebracht, recht in het hart van deze wijk, die vernoemd was naar de onveranderlijke hemellichamen van de nachtelijke hemel.
Asger kwam uit zijn stoel overeind. Hij liet hen samen op de vloer van de woonkamer achter en stopte zijn weinige spullen in de weekendtas.
Hij kon Ingolfs troostende gefluister horen en Kristines onophoudelijke snikken, toen hij de voordeur opende en de plek verliet waar hij was opgegroeid.
*
De journalist keek naar het kleine vrouwtje in het huis met de woonkamer met het lage plafond. Hij was tegen de middag in Århus aangekomen en had bus 123 van Århus naar Rønde genomen.
Vroeg in de middag was hij verder gehobbeld met lijn 361, door de heuvels naar Stødov op Helgenæs, en de laatste honderd meter had hij te voet afgelegd, volgens de aanwijzingen van de chauffeur.
Toen hij zijn bestemming had bereikt, was het bijna avond.
Hij had hard op de lage deur moeten kloppen – en daarna op een keukenraam – voordat hij enige beweging in het huis had gemerkt.
Een klein vrouwtje had met tegenzin de deur geopend en hem binnengelaten. In de woonkamer stonden beeldjes en snuisterijen in alle vensterbanken en op de meubels lag een dun laagje stof, dat zelfs een kluizenaar als Knud Tåsing opmerkte. Dat gaf hem het gevoel een wereld te hebben betreden waarin decennialang niets was aangeraakt. Dorah Laursens ongemak was zo duidelijk dat hij de eerste paar minuten geen idee had hoe hij moest beginnen, en wat hij moest zeggen over de reden van zijn bezoek. Dat probleem had hij normaal gesproken nooit. Dorah zat in een grote groene fauteuil en zag eruit als een opgerolde bal van stof en pluisjes uit de onaangeroerde woonkamer. Het leek alsof ze hem had verwacht – of had gevreesd – en daarom slechts verlangde naar het ogenblik waarop hij weer weg zou gaan.
Dat was ongetwijfeld waar.
Hij vertelde haar in het kort over de anonieme brief die ertoe had geleid dat hij haar kwam opzoeken, en hield die haar voor. ‘Dit is de reden waarom ik gekomen ben.’
Ze bleef tegenover hem zitten. Roerloos. De brief was niet ondertekend, en het enige doel ervan was geweest om Knud Tåsings aandacht op Dorah Laursen te vestigen.