Getuige(31)
‘Hoe is dit begonnen?’ vraagt hij. ‘Heb je altijd geesten gezien?’
‘Toen ik klein was dacht ik dat iedereen ze zag, het was niets vreemds voor me,’ zegt ze en ze bloost omdat het liegen haar zo makkelijk afgaat.
‘Wat zag je?’
‘Dat mensen die ik niet kende bij ons woonden... ik dacht dat het eenzame mensen waren... en soms kwam er een kind mijn kamer binnen waarmee ik probeerde te spelen...’
‘Vertelde je dat aan je ouders?’
‘Ik leerde al snel om mijn mond te houden,’ zegt Flora en ze neemt weer een slokje wijn. ‘Ik ben de laatste jaren pas gaan begrijpen dat veel mensen de geesten nodig hebben, hoewel ze ze niet kunnen zien... en de geesten hebben de mensen nodig. Ik heb mijn taak eindelijk gevonden... Ik sta tussen ze in en help ze elkaar te ontmoeten.’
Ze kijkt een paar seconden in de warme ogen van Julian Borg.
Eigenlijk was alles begonnen op het moment dat Flora haar baan als ziekenverzorgster kwijtraakte. Ze zag haar vroegere collega’s steeds minder en binnen een jaar had ze al het contact met haar vrienden verloren. Toen haar uitkering werd stopgezet en ze geen geld meer kreeg, moest ze weer bij Ewa en Hans-Gunnar intrekken.
Via het arbeidsbureau deed ze een cursus om nagelstyliste te worden en leerde ze een andere deelneemster kennen, Jadranka uit Slowakije. Jadranka had depressieve perioden, maar de maanden waarin het goed met haar ging, verdiende ze bij door gesprekken te voeren via een website die De Tarotdienst heette.
Ze gingen steeds meer met elkaar om en Jadranka nam Flora mee naar een grote seance van de Waarheidszoekers. Na afloop hadden ze het erover hoe je dat allemaal veel beter kon doen, en binnen een paar maanden hadden ze het souterrain in de Upplandsgatan gevonden. Na twee seances verergerde de depressie van haar vriendin, en werd ze opgenomen in een kliniek ten zuiden van Stockholm. Maar Flora ging in haar eentje verder met de seances.
Bij de bibliotheek leende ze boeken over healing, vorige levens, engelen, aura’s en astrale lichamen. Ze las over de gezusters Fox, spiegelkabinetten en Uri Geller, maar ze leerde het meest van de inspanningen van de scepticus James Randi om bluf en trucs te ontmaskeren.
Flora heeft nog nooit geesten of spoken gezien, maar ze heeft gemerkt dat ze goed is in zeggen wat mensen graag willen horen.
‘Je zegt “geesten” en niet “spoken”,’ zegt Julian en hij legt zijn bestek gesloten op zijn bord.
‘Dat is natuurlijk hetzelfde,’ antwoordt ze. ‘Maar “spoken” klinkt eng of negatief.’
Julian glimlacht en zijn ogen staan sympathiek eerlijk als hij zegt: ‘Ik moet bekennen dat... ik maar moeilijk in geesten kan geloven, maar...’
‘Je moet een open gemoed hebben,’ legt Flora uit. ‘Conan Doyle was bijvoorbeeld spiritist... je weet wel, die man die al die boeken over Sherlock Holmes heeft geschreven...’
‘Heb je de politie weleens geholpen?’
‘Nee, dat...’
Flora bloost hevig en weet niet wat ze moet zeggen en kijkt op haar horloge.
‘Sorry, je moet gaan,’ zegt hij en hij pakt haar handen over de tafel heen vast. ‘Ik wil alleen zeggen dat ik weet dat je mensen wilt helpen en dat ik dat aardig vind.’
Flora’s hart klopt hevig door de aanraking. Ze durft hem niet aan te kijken voor ze vertrekken en hun wegen zich scheiden.
37
De rode gebouwen van de Birgittagården zien er idyllisch uit in het daglicht. Joona staat bij een enorme treurberk met officier van justitie Susanne Öst te praten. Regendruppels raken los van de takken en vallen glinsterend door de lucht.
‘De politie gaat verder met het buurtonderzoek in Indal,’ vertelt de officier van justitie. ‘Iemand is tegen een stoplicht aan gereden en daaromheen liggen een heleboel glasscherven maar verder... niets.’
‘Ik zou nog een keer met de pupillen willen praten,’ zegt Joona en hij denkt aan het geweld dat zich heeft afgespeeld achter de beslagen ruiten van het internaat.
‘Ik dacht dat het met Dennis iets op zou leveren,’ zegt Susanne.
Joona denkt aan de separeerkamer en wordt overvallen door een bang vermoeden. Hij probeert de gewelddadige gebeurtenissen voor zijn geestesoog op te roepen, maar hij ziet alleen nog maar schaduwen tussen de meubels. De mensen zijn doorschijnend als stoffig glas, veranderlijk en haast onmogelijk te onderscheiden.
Hij ademt diep in en plotseling is de kamer waar Miranda met haar handen voor haar gezicht ligt, volstrekt duidelijk. Hij ziet alle kracht achter het opgespatte bloed en de zware slagen. Hij kan elke beweging volgen en neemt waar hoe de hoek na de derde klap verandert. De lamp begint te slingeren. Miranda’s lichaam wordt overspoeld door bloed.
‘Maar ze heeft geen bloed over zich heen gekregen,’ fluistert hij.