Getuige(29)
Zodra ze een beetje glimlacht, ziet ze er ontspannener uit.
Ze steekt wierook aan en begroet Dina en Asker Sibelius zacht. Ze hangen hun jas op en praten gedempt met elkaar.
De deelnemers zijn bijna allemaal oude mensen die weten dat ze de dood naderen. Het zijn mensen die hun verliezen niet kunnen verdragen, die niet kunnen accepteren dat de dood definitief zal zijn.
De buitendeur gaat weer open en er komt iemand de trap af. Het is een ouder paar dat ze niet kent.
‘Welkom,’ begroet ze hen zacht.
Ze staat op het punt zich om te draaien als ze haar bewegingen staakt en even naar de man kijkt alsof ze iets speciaals heeft gezien, maar doet daarna alsof ze het gevoel van zich afschudt en vraagt hen plaats te nemen.
De deur naar de straat gaat weer open, en er komen meer bezoekers binnen.
Als het tien over zeven is, moet ze zich erbij neerleggen dat dit het is. Negen personen is toch de beste opkomst tot nu toe, maar het zijn er nog steeds te weinig om het geld dat ze van Ewa heeft geleend te kunnen terugleggen.
Flora probeert rustig te ademen, maar voelt dat haar benen trillen als ze de grote ruimte zonder ramen weer in loopt. De deelnemers zitten al in een kring. De gesprekken staken en alle blikken zijn op haar gericht.
35
Flora Hansen steekt de kaarsen op tafel aan en pas als ze op haar stoel gaat zitten, laat ze haar blik over de aanwezigen gaan. Vijf van hen zijn vaker geweest, maar de anderen zijn nieuw. Tegenover haar zit een man van een jaar of dertig. Zijn gezicht is open en mooi op een jongensachtige manier.
‘Welkom op deze plek... bij mij,’ zegt ze en ze slikt hard. ‘Laten we meteen beginnen...’
‘Ja,’ antwoordt de oude Asker met krakerige, vriendelijke stem.
‘Pak elkaars handen vast en sluit de cirkel,’ verzoekt Flora warm.
De jonge man kijkt haar recht aan. Zijn blik is glimlachend en nieuwsgierig. Er kriebelt een gevoel van spanning en verwachting in Flora’s buik.
De stilte die ontstaat is zwart en machtig, tien personen vormen een kring en voelen gezamenlijk hoe de doden zich achter hun ruggen verzamelen.
‘Verbreek de cirkel niet,’ zegt ze streng tegen de groep. ‘Verbreek de cirkel niet, wat er ook gebeurt. Want dan kan het zo zijn dat onze bezoekers de weg naar gene zijde niet terugvinden.’
Haar deelnemers zijn zo oud dat ze veel meer mensen aan de dood zijn kwijtgeraakt dan ze nog onder de levenden hebben. Voor hen is de dood een plaats vol bekende gezichten.
‘Jullie mogen nooit naar de dag van jullie eigen dood vragen,’ zegt Flora. ‘En jullie mogen geen vragen over de duivel stellen.’
‘Waarom mag dat niet?’ vraagt de jonge man glimlachend.
‘Niet alle geesten zijn goed en onze kring is niet meer dan een poort naar gene zijde...’
De donkere ogen van de jonge man glinsteren.
‘Demonen?’ vraagt hij.
‘Dat denk ik niet,’ zegt Dina Sibelius met een bezorgd lachje.
‘Ik probeer de poort te bewaken,’ zegt Flora ernstig. ‘Maar ze... ze voelen onze warmte, zien de kaarsjes branden.’
Het wordt weer stil. De leidingen suizen. Een wonderlijk, verontwaardigd gebrom, als een vlieg die verstrikt is geraakt in een spinnenweb.
‘Zijn jullie er klaar voor?’ vraagt ze langzaam.
De deelnemers mompelen bevestigend en Flora voelt een rilling van genot als ze merkt hoe er een geheel nieuw soort aandacht in de kamer heerst. Ze denkt dat ze hun hart kan horen slaan, hun hartslag voelt in de donkere kring.
‘Nu ga ik in trance.’
Flora houdt haar adem in en knijpt in de handen van Asker Sibelius en de nieuwe vrouw. Ze doet haar ogen stevig dicht, wacht zo lang ze kan, vecht tegen de impuls te ademen tot ze begint te trillen en ademt dan heel diep in.
‘Er zijn zoveel bezoekers van gene zijde,’ zegt Flora na een tijdje.
De mensen die eerder zijn geweest, hummen bevestigend.
Flora merkt dat de jonge man naar haar kijkt, ze voelt zijn alerte, belangstellende blik op haar wangen, haar haar, haar hals.
Ze laat haar kin zakken en bedenkt dat ze met Violet zal beginnen om de jonge man te overtuigen. Flora kent haar verhaal, maar heeft haar laten wachten. Violet Larsen is een vreselijk eenzame vrouw. Vijftig jaar geleden heeft ze haar enige zoon verloren. Op een avond kreeg de jongen een epidemische hersenvliesontsteking en uit angst voor besmetting wilde geen ziekenhuis hem opnemen. Violets man is de hele nacht met de zieke jongen van ziekenhuis naar ziekenhuis gereden. Toen de dag aanbrak, is de jongen in zijn armen gestorven. De vader bezweek aan zijn verdriet en overleed een jaar later. Een fatale nacht waarin al haar geluk uitdoofde. Sindsdien is Violet een kinderloze weduwe. Zo heeft ze een halve eeuw geleefd.
‘Violet,’ fluistert Flora.
De oude vrouw richt haar vochtige ogen op haar.