Reading Online Novel

Getuige(101)



Vanaf de binnenplaats hoort hij nog steeds gedempte kinderstemmen. Hij belt weer aan en heeft net zijn etui met lopers tevoorschijn gehaald, als de deur wordt opengedaan door een man van een jaar of dertig met piekerig haar. De deurketting wordt niet gebruikt, hij slaat rinkelend tegen de deurpost. Oude post en reclamefolders bedekken de vloer van het krappe halletje. Een witgeschilderde stenen trap leidt naar het appartement zelf.

‘Tobias?’

‘En u bent?’ vraagt de man.

Hij draagt een overhemd met korte mouwen en een zwarte spijkerbroek. Zijn haar staat stijf van de gel en zijn gezicht is gelig.

‘Rijksrecherche,’ zegt Joona.

‘No shit,’ zegt de man met een verbaasd lachje.

‘Mag ik binnenkomen?’

‘Dat schikt niet, ik sta op het punt om weg te gaan, maar als...’

‘Je kent Vicky Bennet,’ onderbreekt Joona hem.

‘Misschien is het beter dat je toch even binnenkomt,’ zegt Tobias ernstig.

Joona is zich opeens bewust van het gewicht van zijn nieuwe pistool in de schouderholster als hij de korte trap op loopt en op een zolderetage met schuin dak en dakkapellen belandt. Op de lage tafel staat een aardewerken schaal met snoepjes. Aan een wand hangt een ingelijste poster die een soort gotische vrouw met engelenvleugels en grote borsten voorstelt.

Tobias gaat op de bank zitten en probeert een vieze koffer die op de vloer bij zijn benen staat dicht te krijgen, maar hij geeft het op en leunt achterover.

‘Je wilt het over Vicky hebben,’ zegt Tobias en hij buigt zich voorover en pakt een handvol winegumsleutels uit de aardewerken schaal.

‘Wanneer heb je voor het laatst van haar gehoord?’ vraagt Joona terwijl hij door de ongeopende enveloppen op een bijzettafeltje bladert.

‘Nou,’ zucht Tobias. ‘Ik weet het niet precies. Dat moet inmiddels bijna een jaar geleden zijn, ze belde van... fuck,’ onderbreekt hij zichzelf als hij snoep op de grond laat vallen.

‘Wat wilde je zeggen?’

‘Alleen dat ze me toen belde... uit Uddevalla, geloof ik, ze praatte veel, maar ik weet eerlijk gezegd niet wat ze wou.’

‘Geen telefoontjes de afgelopen maanden?’

‘Nee.’

Joona doet een houten deurtje van een inloopkast open. Er staan vier ijshockeyspellen in hun dozen en op een plank ligt een bekraste computer.

‘Ik moet er echt vandoor,’ zegt Tobias.

‘Wanneer woonde ze hier?’

Tobias probeert de grote koffer weer dicht te doen. Een raam naar de binnenplaats staat op een kier en de kinderen beneden roepen net hoera voor de jarige job.

‘Bijna drie jaar geleden.’

‘Hoe lang?’

‘Ze heeft hier niet aan één stuk door gewoond, maar zeven maanden,’ antwoordt Tobias.

‘Waar woonde ze nog meer?’

‘Wie weet...’

‘Jij weet het niet?’

‘Ik heb haar er een paar keer uit gezet... ik bedoel... je snapt het niet, ze was nog een kind, maar die meid kan verdomde lastig zijn in een gemeubileerd huis.’

‘Op welke manier?’

‘De gebruikelijke manier... drugs, diefstal en zelfmoordpogingen,’ zegt hij en hij krabt aan zijn hoofdhuid. ‘Maar ik had nooit verwacht dat ze iemand zou vermoorden. Ik volg alles in de Expressen... ik bedoel, het is zo groot geworden.’

Tobias werpt een blik op zijn horloge en kijkt dan in de rustige, grijze ogen van de commissaris.

‘Waarom?’ vraagt Joona na een poosje.

‘Hoe bedoel je?’ zegt Tobias gegeneerd.

‘Waarom nam je haar in huis?’

‘Ik heb zelf een rotjeugd gehad,’ antwoordt hij met een glimlach en weer probeert hij de rits van de koffer op de vloer dicht te trekken.

De grote koffer zit vol e-readers in hun originele verpakking.

‘Zal ik je even helpen?’

Joona houdt de twee delen van de rits tegen elkaar terwijl Tobias de koffer naar links toe dichttrekt.

‘Sorry van deze spullen,’ zegt hij terwijl hij op de koffer klopt. ‘Maar ik verzeker je, ze zijn niet van mij, ik bewaar ze alleen voor een vriend van me.’

‘Vandaar,’ zegt Joona.

Tobias lacht even en spuugt daarbij een stukje snoep op het vloerkleed. Hij staat op en sleept de koffer de trap naar het halletje af. Joona loopt langzaam achter hem aan naar de deur.

‘Hoe denkt Vicky? Waar houdt ze zich schuil?’ vraagt hij.

‘Ik weet het niet – ze kan overal zijn.’

‘Wie vertrouwt ze?’ vraagt Joona.

‘Niemand,’ antwoordt hij en hij doet de voordeur open en stapt het trappenhuis in.

‘Vertrouwt ze jou?’

‘Dat denk ik niet.’

‘Dus er is geen kans dat ze hierheen komt?’

Joona blijft even hangen in de hal en maakt voorzichtig het sleutelkastje aan de muur open.