Gestapo(91)
Een kwartier later zette hij de stoel overeind en liet zich er in vallen. Hij zocht tussen de papieren op zijn bureau.
'Wat een rotzooi!' riep hij uit. Hij greep de lijst met telefoonnummers en liet zijn vinger langs de namen glijden.
Stever, die vanuit zijn hoekje naar hem keek en hem wilde helpen, zei:
'No. 10 001, Stabsfeld'.'
'Dat weet ik verdomme ook wel,' brulde "De Verrader" en wierp de lijst woedend op de grond.
Er hing een dreigende stilte in het bureau.
Stever deed water in de radiatorbakjes, terwijl "De Verrader" hem geïnteresseerd gadesloeg.
'De lucht wordt hier veel te droog, Stever. Waar zijn de bakjes die de gewone gevangenen zouden maken? Zijn die nog niet klaar?'
'Nee,' antwoordde Stever. 'Ik heb Gefreiter Weil al de huid volgescholden, maar hij en die twee anderen daar beneden zijn volkomen waardeloos.'
"De Verrader" knikte vermoeid.
'Ik geloof dat het tijd wordt om die maar eens naar een marsbataljon te sturen. Allemachtig, die kerels hebben toch zeker geen jaar nodig om een stel bakjes af te leveren.'
Juist op dat ogenblik begonnen de sirenes te gillen. "De Verrader" en Stever kregen weer moed.
'Dat zijn de Canadezen,' constateerde Stever.
'Laten we maar naar de kelder gaan,' zei "De Verrader". 'Laten we de whisky meenemen. Misschien laten ze de Gestapo wel de lucht in vliegen.'
'En de commandant,' zei Stever dromerig.
'En dat varken van een Rinken,' voegde "De Verrader" er lachend aan toe, 'hij en alle auditeurs-militair. Als dat gebeurt, stuur ik een dankbriefje aan de Canadese luchtmacht.'
Ze hoorden een langaangehouden gierend geluid en renden naar de kelder.
De aanval duurde twintig minuten, maar alleen het zuidelijk deel van de haven werd geraakt.
En weer zaten Stahlschmidt en Stever in het bureau. En toen nam "De Verrader" een moeilijke beslissing. Er moet een eind aan komen, dacht hij en hij draaide het gehate nummer: 10 001. Maar hij was zenuwachtig en zijn vinger gleed uit zodat hij een verkeerd nummer kreeg. Hij schreeuwde als een waanzinnige toen hem dat voor de tweede keer gebeurde.
'Loop naar de bliksem met je wc-deksels en blijf met je poten van de telefoon af als het niet voor jou bestemd is. Anders zal ik je eens een handje komen helpen!' En tegen Stever zei hij: 'Wat een zakken. Wat kan het mij schelen of die vent in wc-deksels handelt!'
De derde keer slaagde hij erin het juiste nummer te draaien. Je zag hem schrikken toen een brommerige stem zich meldde: 'Geheime Staatspolizei, sectie Stadthausbrücke.'
"De Verrader" slikte al zijn speeksel in en moeizaam begon hij rapport uit te brengen.
'Een ogenblik, Stabsfeldwebel,' riep een stem.
"De Verrader" zag in gedachten de zilveren doodskop op de uniformpet. Er volgde een afgrijselijk lawaai in de telefoon. Die hebben geen beste toestellen, dacht hij. Als ik daar de leiding had! Ze hebben daarginds gebrek aan intelligente mensen. Hij sprong bijna van schrik op uit zijn stoel toen een nieuwe stem zich deed horen:
'Speciale afdeling IV/2a.'
"De Verrader" begon het verhaal te doen van het bezoekpasje. Het zweet druppelde hem van het voorhoofd. Zijn hemd plakte hem aan het lijf. Hij krabde zich de armen.
'Wie heeft dat pasje ondertekend?' vroeg de kwaadaardige, onpersoonlijke stem.
'SD-Standartenführer Paul Bielert,' kreunde "De Verrader" en hij boog voor de telefoon.
'Ik zal u doorverbinden met de Standartenführer,' zei de dreigende stem.
"De Verrader" sloeg twee maal de hakken tegen elkaar. Weer dat vreemde geluid in de telefoon. Stahlschmidt transpireerde afgrijselijk. Hij voelde zich nu werkelijk ziek. Hij zou niets liever hebben gedaan dan de telefoon losrukken en op de binnenplaats gooien.
En toen hoorde hij een aangename stem. Een stem die wel die van een priester leek.
'Hier Paul Bielert, wat kan ik voor u doen?'
De woorden stroomden "De Verrader" uit de mond. Hij had zich zelf helemaal niet meer onder controle. Hij vertelde alles, lukraak. Nu eens gelóófde hij dat het pasje vervalst was en dan weer wist hij het zeker. Hij klaagde zijn commandant aan, hij klaagde Rinken aan. Hij klaagde links en rechts aan wat en wie hem maar in gedachten kwamen. Hij legde uit dat al die kerels schoften waren. De gevangenis was een zwijnenstal, de kazerne een oude barak. Eindelijk moest hij wel ophouden om adem te halen.
Paul Bielert merkte vriendelijk op:
'Hebben ze u nog nooit gezegd dat u een volslagen idioot bent, Stabsfeldwebel?'
"De Verrader" zat te draaien op zijn stoel. Hij wist niet wat hij daarop moest antwoorden. Die vraag had niemand hem in zijn 28 dienstjaren ooit gesteld. Voordat hij zich zover had hersteld dat hij een antwoord kon geven, vervolgde de Standartenführer met dezelfde vriendelijke, zachte stem:
'Ik geloof dat u nogal naïef bent, Stabsfeldwebel. Als dat bezoekpasje inderdaad vals is, lijkt het u dan niet waarschijnlijk dat ook de opgegeven namen van de bezoekers vals zullen zijn? Ik mag toch wel aannemen dat u de betreffende gevangene zorgvuldig hebt gefouilleerd en de cel ook even zorgvuldig hebt laten doorzoeken?'