Reading Online Novel

Gestapo(61)



Twee andere SS-ers kwamen een praatje maken met Greis. Echte slagers. Ze hebben het samen bekonkeld. Aan hun lachen hoorde ik het al. Hun vinger gaat vlot naar de trekker, fluisterde een van mijn kameraden me in. En ze hadden een lol! Maar ze gingen geen streep buiten hun boekje. Ten slotte liet Oberscharführer Breit me bij zich komen. Hij deed zo vriendelijk dat ik er wel van kon kotsen. Hij gaf me een tikje met zijn handschoenen en lachte goedig als een oom.

"Ik wed dat jij hier wel graag weg zou willen."

"Ja, Herr Oberscharführer."

Ze schaterden alle drie en verzekerden me dat het binnenkort zou gebeuren.

"Heel binnenkort," zei Breit nog.

We gingen terug naar het kamp. Achter elkaar, in paradepas. Toen we eenmaal terug waren, gingen de drie SS-ers met mij weer naar buiten. Ze praatten heel onschuldig over alle mogelijke dingen. Ik heb hun verteld van mijn ervaringen in het opvoedingsgesticht "Sonnenheim". De directeur was een gemene huichelaar.

"Zou jij bereid zijn een pastoor af te ranselen?" vroeg Greis.

"Ik zou geen bezwaar hebben."

Maar de Oberschar maakte een eind aan het gesprek:

"Hij hoeft helemaal niemand af te ranselen. Hij gaat hier weg."

Ze lachten alle drie als gekken. Greis kreeg er de hik van. De tranen stroomden hem over de wangen. Ik vond het allemaal niet zo lollig. Ze wezen me met de vinger aan en ze hadden het over mijn smoel. En dan maar lachen.

Toen we op de schietbaan aankwamen, wees de Oberscharführer me drie berken aan.

"Creutzfeldt, zie je die berken daarginds?"

Natuurlijk zag ik ze, want ze vielen genoeg op.

"Dat dacht ik al," zei hij grinnikend. "Jij bent al jarenlang soldaat, Creutzfeldt en je weet dus wat een bevel is. Nu zal ik je een bevel geven, ik, je Oberscharführer. Jij loopt zo hard als je kunt naar die bomen toe. Als je er in minder dan twee minuten aankomt, ben je vrij man en kun je naar je pantserregiment terugkeren."

"En als ik er niet binnen de twee minuten aankom?" Ik vroeg het alleen voor de vorm, want ik wist het antwoord al lang.

Ze sloegen dubbel van het lachen. Daarna sloegen ze zich grinnikend op hun dijen.

"Och, dat is duidelijk, Broertje, als je er niet aankomt, kom je er niet aan," zei een van hen. "Maar doe wat je gezegd wordt. Probeer er op tijd aan te komen."

"Ik zou graag willen weten wat er gebeurt als ik niet op tijd ben."

"Dan kopen we een bloemetje voor je," zei Greis lachend. "Een rode bloem en die planten we op je buik. Vooruit, lopen. En vlug, hè?"

Maar ik had hen door. Ik voelde er niets voor om te gaan rennen. Greis had een geweer met een kijker erop. Ik wist wat ze van me wilden. Het spelletje van de haas en de jagers. Ik ben ten slotte niet van gisteren, zeg nu zelf. Ik had goed rondgekeken. Het was een geliefdkoosd spelletje in Fagen, de haas en de jagers. En ik had zelf ook al het een en ander meegemaakt. Het begon met een kolfslag in je nek en het eindigde met marcheren in paradepas, met in iedere laars een rond steentje.

Ik zei maar voortdurend tegen me zelf: niet toegeven, niet toegeven, Broertje. Het was me opgevallen dat een van hen zijn vinger op de trekker had.

Toen hebben ze me met een dikke steen op mijn kop geslagen. Maar ik bofte. Ze hadden een ronde steen genomen. Ik sloeg voorover, maar ze hebben me met een schop weer bijgebracht. Ik schoot door de lucht als een vent die in een mijn trapt.'

'Nu weten we het wel,' zei de Ouwe. 'De rest vertel je een andere keer maar eens.' Hij wendde zich tot mevrouw Dreyer en vroeg:

'Hoe ging het toen verder?'

'We zaten in de auto. De chauffeur reed zo hard dat we diverse malen bijna iemand hadden overreden. Dan lachte de chauffeur gillend. Bij Harvesterhude zijn ze gestopt om een jong meisje af te halen dat erg huilde. Ze hebben haar een klap op haar hoofd gegeven en gezegd dat ze zou worden geschoren met het grote mes. Wat betekent dat eigenlijk, Herr Feldwebel?'

'Och, dat is maar zo'n uitdrukking,' zei de Ouwe schouderophalend.

Broertje wilde het uitleggen, maar de Légionnaire legde hem snel het zwijgen op.

Barcelona Blom en Heide speelden zwijgend met de dobbelstenen. Porta had zijn gemerkte kaarten op de zitting van een stoel uitgespreid. Hij haalde ze zorgvuldig uit het doosje zonder het zegel te verbreken. Onnozele lieden liepen er altijd in als hij een van die zogenaamd ongebruikte pakken opende. En als iemand iets insinueerde, liep Porta nog geen enkel gevaar, want dan stond hij de ander toe het zegel te verbreken.

'Toen we hier in het gebouw aankwamen,' vertelde mevrouw Dreyer, 'hebben ze me naar een kamer op de derde verdieping gebracht waar nog een groot aantal mensen zaten. Daarna hebben ze me weer meegenomen naar Friedrichsberg. In mijn huis hebben ze alles onderzocht en een massa oude brieven meegenomen. Daarna moest ik weer wachten op de derde etage. Het beviel me daar helemaal niet. Een somber vertrek. Een oude SS-er bewaakte ons. Een vreemde man. Hij kon niet meer normaal praten. Je mocht niet spreken en als iemand het toch deed, sloeg hij hen. Een keurige meneer heeft gezegd dat hij een klacht zou indienen. De SS-er lachte alleen en spuwde de meneer in het gezicht: "Als jij je gaat beklagen, vergeet dan niet te zeggen dat ik je ook heb gespuwd," zei hij.