Evermore(94)
Ik sla mijn armen rond mijn knieën en trek ze naar me toe. Ik kan er geen woord van volgen. Maar ik begrijp de grote lijn voldoende om er kippenvel van te krijgen.
Hij houdt zijn hoofd schuin. ‘Ever, ik voel me verantwoordelijk voor je, en...’
‘En je wilde weten wat voor vlees je in de kuip had?’ Ik trek mijn wenkbrauwen omhoog.
Hij lacht alleen maar. ‘Moet ik je helpen herinneren dat je het liefst flanellen pyjama’s draagt?’
Ik rol met mijn ogen. ‘Dus je voelt je verantwoordelijk voor me, als wat, als een soort vader?’ Ik lach als ik hem ineen zie krimpen bij de gedachte.
‘Nee, niet als een vader. Maar luister, Ever, ik ben maar één keertje in je kamer geweest, die avond dat ik je in het St. Regis zag. Als het vaker is voorgekomen...’
‘Drina.’ Ik huiver en stel me voor hoe ze door mijn kamer sloop en mij in de gaten hield. ‘Weet je zeker dat ze hier niet kan komen?’ Ik kijk nerveus om me heen.
Hij pakt mijn hand vast en knijpt zachtjes om me gerust te stellen. ‘Ze weet niet eens van het bestaan van deze plek af. Laat staan dat ze weet hoe ze hier moet komen. Wat haar betreft ben je in rook opgegaan.’
‘Hoe kom jij hier dan? Ben je ooit een keer gestorven, net als ik?’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Er zijn twee soorten alchemie: de tastbare en de spirituele. De eerste kwam ik tegen dankzij mijn vader, de tweede doordat ik aanvoelde dat er meer moest zijn, iets groters en belangrijkers dan ik. Ik studeerde, oefende en heb hard gewerkt om hier te komen. Ik heb zelfs TM geleerd.’ Hij kijkt me aan. ‘Transcendente Meditatie, bij Maharishi Mahesh Yogi.’ Hij glimlacht.
‘Als je indruk probeert te maken, dan werkt het niet echt. Ik heb geen idee wat dat betekent.’
‘Laten we zeggen dat het me honderden jaren gekost heeft om het van het spirituele te vertalen naar het tastbare. Maar jij... Vanaf het moment dat je in dit veld terechtkwam, had je als het ware een geheime toegangskaart. Je visioenen en helderziendheid zijn daar bijwerkingen van.’
‘Geen wonder dat je zo’n hekel hebt aan school.’ Ik wil het liever hebben over iets concreets, iets wat ik zowaar kan volgen. ‘Die heb je natuurlijk miljoenen jaren geleden al afgemaakt.’ Hij huivert zichtbaar, waardoor ik me realiseer dat zijn leeftijd echt een gevoelig punt is voor hem. Dat vind ik dan weer enorm grappig, als je bedenkt dat hij zelf voor het eeuwige leven gekozen heeft. ‘Waarom dan al die moeite? Waarom heb je je ingeschreven bij ons?’
‘Dat heeft alles met jou te maken,’ antwoordt hij glimlachend.
‘O, dus je ziet een grietje in een wijde spijkerbroek met een capuchon over haar hoofd en je wilt haar zo graag voor je winnen dat je de middelbare school maar overdoet? Alleen maar om dicht bij haar te zijn?’
‘Dat klopt wel ongeveer, ja.’
‘Had je geen andere manier kunnen bedenken om in mijn leven te verschijnen? Het klinkt allemaal zo onlogisch.’ Ik rol met mijn ogen en schud mijn hoofd. Ik maak me er druk over, tot hij zijn vingertoppen over mijn wang laat glijden en diep in mijn ogen kijkt.
‘Liefde is nooit logisch.’
Ik slik en voel me verlegen, overdreven gelukkig en onzeker tegelijk. Ik schraap mijn keel. ‘Ik dacht dat je zei dat liefde niet je sterkste punt was.’ Ik kijk hem aan door half dichte ogen en mijn maag voelt verkrampt. Waarom kan ik niet gewoon blij zijn als de knapste jongen van de hele wereld verklaart dat hij van me houdt? Waarom moet ik weer zo negatief doen?
‘Ik hoopte dat het dit keer anders zou gaan,’ fluistert hij.
Ik wend me af en haal heel vlug adem, snakkend naar lucht. ‘Ik weet niet of ik dit allemaal aankan. Ik weet niet wat ik moet doen.’
Hij trekt me dicht tegen zich aan, met zijn armen stevig om me heen. ‘Er is geen haast bij die beslissing.’ Als ik me omdraai, staat zijn blik weer op oneindig.
‘Wat is er? Waarom kijk je me zo raar aan?’
‘Omdat ik ook niet goed ben in afscheid nemen.’ Hij probeert te glimlachen, maar het blijft bij een loze beweging van zijn mondhoeken. ‘Zie je, zo zijn er al twee dingen waar ik niet goed in ben: liefde en afscheid nemen.’
‘Misschien heeft het een met het ander te maken.’ Ik pers mijn lippen op elkaar en dwing mezelf niet in tranen uit te barsten. ‘Waar ga je eigenlijk heen?’ Ik doe mijn best om het kalm en losjes te laten klinken, maar mijn hart weigert bijna te kloppen en mijn adem blijft in mijn keel steken. Het lijkt wel alsof alles van binnenuit afsterft.
Hij haalt zijn schouders op en kijkt de andere kant op.
‘Kom je nog terug?’
‘Dat hangt van jou af.’ Hij kijkt me weer aan. ‘Ever, haat je me nog steeds?’