Reading Online Novel

Donker genot(4)



Alsjeblieft, dat niet, bad ze, vechtend tegen het gevoel dat ze elk moment kon gaan hyperventileren. Toch bleef ze doorlopen, haar blik strak gericht op de voordeur, en daar was ze knap trots op.

Misschien was hij wel alleen. Hoewel, als hij zelf had gereden, ontstonden er weer andere problemen. Zou hij zijn dure slee hier wel willen parkeren? In haar doorsneestraat in west Seattle? Moest ze hem misschien het gebruik van haar lege garage aanbieden?

Er werd net voor de derde maal veel te lang aangebeld toen ze de deur opende. Mr. Stamos, die er zelfs nog imposanter uitzag dan op de foto’s die ze van hem had gezien, leek zich er absoluut niet voor te generen dat hij met zijn vinger op de bel was betrapt.

‘Miss Cassandra Baker?’ Groene ogen, het diepe groen van bladeren in de zomer, in een gezicht dat in het echt bijna overweldigend aantrekkelijk was, keken haar vragend aan.

Omdat hij minstens een kop groter was dan zij, moest ze naar hem opkijken. ‘Ja.’ Daarna dwong ze zichzelf tegen hem te zeggen wat ze tegen elke nieuwe leerling zei. ‘Je mag me wel Cass noemen.’

‘Je ziet eruit als een Cassandra, niet als een Cass.’

Zijn diepe stemgeluid vibreerde als een perfect aangeslagen akkoord in haar door. ‘Al mijn protégees noemen me Cass.’ Al leek de term protégé op een of andere manier totaal niet van toepassing op deze man.

Zelf leek hij dat ook te vinden, want zijn perfect gevormde lippen trilden even. ‘Ik noem je liever Cassandra.’

Ze staarde hem onzeker aan. Hij leek het niet aanmatigend te bedoelen, al klonk het wel zo. Hij scheen het domweg als zijn goed recht te zien om de naam te gebruiken die hij bij haar vond passen in plaats van de naam waaraan zij de voorkeur gaf.

‘Volgens mij is het nu gebruikelijk dat je me binnenlaat.’ Er klonk ongeduld door in zijn stem, hoewel hij er niet geërgerd bij fronste.

Desondanks voelde ze zich prompt slechtgemanierd. ‘Natuurlijk, ik… Wil je je auto misschien in de garage zetten?’ vroeg ze met een weifelende blik op de gestroomlijnde Mercedes op haar oprit.

Hij schudde beslist zijn hoofd, zonder zelfs maar over zijn in Armani gestoken schouder naar de auto te kijken. ‘Nee, dat lijkt me niet nodig.’

‘Goed, laten we dan naar binnen gaan.’ Ze draaide zich om en ging hem voor naar de muziekkamer.

Aan het einde van de negentiende eeuw, toen het huis werd gebouwd, was dit de salon geweest. Nu vormde haar Fazioli het stralende middelpunt ervan. Verder stond er vrijwel niets in, enkel een leunstoel voor de enkele keer dat ze een gast had, plus een bijzettafeltje.

Ze gebaarde uitnodigend naar de pianobank, die exact bij de vleugel paste. ‘Neem plaats.’

Raar, flitste het door haar heen, het zag er heel natuurlijk uit, hoewel hij met zijn ruim één meter vijfentachtig eigenlijk te lang was voor dat bankje.

Hij zag er ook niet uit als een pianist. Die waren meestal slank en lenig, óf ze hadden juist een soort zwembandjes. Zijn lichaam leek echter superfit en was gespierd. Zijn handen waren sterk, met lange vingers met vierkante toppen, waarop eelt zat op plekken waar je dat niet zou verwachten bij een pianist. Of een miljardair, zo vermoedde ze. Zijn pak paste beter in de vergaderzaal dan in haar muziekkamer, en toch leek hij zich hier volkomen op zijn gemak te voelen.

Misschien had de zwartharige superrijke adonis gewoon het vermogen niet om gêne te voelen?

‘Wil je misschien iets drinken voor we beginnen?’

‘We hebben al genoeg tijd verspild, dus zullen we de plichtplegingen verder maar achterwege laten?’

‘Ik wil best een paar minuten langer doorgaan om toch het uur vol te maken, hoor,’ bood ze sussend aan.

‘Maar ik niet.’

‘Juist.’ Vreemd genoeg nam zijn bruuske optreden een deel van haar spanning weg.

Of was het enkel de opluchting dat hij geen gevolg had meegebracht, zoals ze had gevreesd? Hoe het ook zij, ze voelde zich ineens stukken beter. En dat was zo’n opluchting dat ze hem best terwille wilde zijn.

Goed, geen plichtplegingen meer dus. ‘Volgende week kun je wel gelijk doorlopen, zonder eerst aan te bellen,’ merkte ze nog op.

De veel te intrigerende groene ogen werden waakzaam samengeknepen. ‘Doe jij je deur niet op slot?’ Zonder haar antwoord af te wachten, vervolgde hij: ‘Ik heb je deur wel op slot gedaan toen ik hem dichtdeed.’

Allicht, dat was voor een man in zijn positie vast wel bittere noodzaak. ‘Het verbaasde me al dat je geen lijfwachten hebt die een huis doorzoeken voordat jij er binnen gaat.’ En niet zo’n beetje ook.

‘Voorzichtig zijn is één ding; jezelf constant omringen door lijfwachten is weer heel iets anders. Mijn assistente heeft je wel grondig doorgelicht voor ze je belde om een afspraak te maken.’ Hij bekeek haar peinzend. ‘Geef toe, jij vormt nauwelijks een bedreiging voor me.’