De vergeten tuin(77)
‘Daar was niets aan te doen, meneer Thomas,’ zei Newton. ‘We hadden de hele weg noodweer. We mogen van geluk spreken dat we het überhaupt hebben gehaald, nu het water van de Tamar zo stijgt.’
Meneer Thomas bleef onbewogen. Hij klapte zijn vestzakhorloge dicht. ‘Mevrouw is hoogst ontstemd. Ze zal je morgen ongetwijfeld willen spreken.’
De stem van de koetsier klonk nu zo zuur als een citroen: ‘Ja, meneer Thomas. Ongetwijfeld. Meneer.’
Meneer Thomas draaide zich om voor een blik op Eliza. Het leek wel alsof hij iets vies weg moest slikken. ‘Wat hebben we hier?’
‘Het meisje, meneer. Dat ik moest gaan halen.’
‘Dit is helemaal geen meisje.’
‘Jawel, meneer. Zij is het.’
‘Maar dat haar… die kleren…’
‘Ik volg alleen maar instructies op, meneer Thomas. Als u vragen hebt, stel ik voor dat u die aan meneer Mansell voorlegt. Hij was erbij toen ik haar ging halen.’
Dat leek Thomas enigszins te vermurwen. Hij perste een zucht naar buiten door zijn samengeperste lippen. ‘Nou, als meneer Mansell overtuigd was…’
De koetsier knikte. ‘Als dat alles is, zal ik de paarden maar op stal gaan zetten.’
Eliza overwoog achter meneer Newton en zijn paarden aan te hollen en haar toevlucht in de stal te zoeken, om zich in het rijtuig te verstoppen en op de een of andere manier haar weg terug naar Londen te vinden, maar toen ze hem nakeek, was hij al door de mist opgeslokt en kon ze geen kant meer op.
‘Kom mee,’ zei meneer Thomas en Eliza gehoorzaamde.
Binnen was het koel en bedompt, al was het er warmer en droger dan buiten. Eliza volgde meneer Thomas door een korte gang en probeerde te voorkomen dat haar voeten op de grijze flagstones roffelden. Er hing een zware geur van gebraden vlees en Eliza voelde haar maag een salto maken. Wanneer had ze voor het laatst gegeten? Een kom soep van mevrouw Swindell de avond tevoren… Haar lippen werden droog van de plotselinge honger.
De geur werd sterker toen ze door een enorme, dampende leuken liepen. Een groepje dienstmeisjes en dikke koks staakte de gesprekken om naar haar te kijken. Zodra Eliza en meneer Thomas voorbij waren, barstten de opgewonden gesprekken los. Eliza was zo dicht bij het eten geweest dat ze wel kon huilen. Het water liep haar in de mond alsof ze een handje zout had ingeslikt.
Aan het eind van de gang verscheen een magere dame met een smal middel uit een deuropening. Haar gezicht stond strak van precisie. ‘Is dit het nichtje, meneer Thomas?’ Met een rechtstreekse blik nam ze Eliza langzaam van top tot teen op.
‘Jawel, mevrouw Hopkins.’
‘Men heeft zich niet vergist?’
‘Ik ben bang van niet, mevrouw Hopkins.’
‘Aha.’ Ze haalde langzaam en diep adem. ‘Ze heeft bepaald iets van Londen om zich heen.’
Eliza begreep dat dit niet voor haar pleitte.
‘Dat kunt u wel zeggen, mevrouw Hopkins,’ zei meneer Thomas. ‘Ik was eigenlijk van plan haar in bad te doen alvorens haar aan te dienen.’
Mevrouw Hopkins trok een zuinig mondje en slaakte een scherpe, vastbesloten zucht. ‘Al deel ik uw gevoelens, ik ben bang dat daar geen tijd voor is, meneer Thomas. Zíj heeft al laten weten dat ze misnoegd is omdat we haar hebben laten wachten.’
Zij. Eliza vroeg zich af wie zíj was.
Mevrouw Hopkins kreeg iets gespannens wanneer dat woord viel. Ze streek haar reeds keurige rokken glad. ‘U moet het meisje naar de salon brengen. Zíj zal daar spoedig komen. Ondertussen laat ik het bad vollopen om te zien of we voor het eten iets van die weerzinwekkende Londense viezigheid kunnen verwijderen.’
Dus ze zouden gaan eten. En gauw ook. Eliza was duizelig van opluchting.
Achter hen werd gegiecheld, en toen Eliza omkeek, zag ze nog net een dienstmeisje met krullen weer in de keuken verdwijnen.
‘Mary!’ zei mevrouw Hopkins, die achter het meisje aan stevende. ‘Als je niet afleert om luistervink te spelen word je op een dag ’s morgens wakker en struikel je over je eigen oren. Het wordt tijd dat je naar huis gaat. Er is onweer op komst…’
Helemaal aan het eind van de gang liep een smalle trap omhoog en hij draaide met een bocht naar een houten deur. Meneer Thomas liep kwiek voor Eliza uit, de deur door en een grote ruimte in.
De vloer was bedekt met lichte, rechthoekige flagstones en vanuit het midden van de ruimte liep een magnifieke trap omhoog. Hoog aan het plafond hing een kroonluchter met kaarsen die een zacht licht op de wereld eronder wierpen.
Meneer Thomas liep door de hal naar een glanzende deur met een dikke laag blinkend rode verf. Hij neeg het hoofd en Eliza begreep dat ze moest komen.
Zijn bleke mond verstrakte toen hij omlaag keek en zijn lippen tuitte. ‘Mevrouw je tante komt zo meteen naar beneden om kennis met je te maken. Met twee woorden spreken en je noemt haar “mevrouw” tenzij ze iets anders verlangt.’