De vergeten tuin(175)
‘Eigenlijk niet, nee. Er komt een vriendin logeren.’
‘Hier, in dit hotel?’
Cassandra knikte.
‘Prachtig! Laat maar weten als er iets is wat ik kan doen.’
Julia had gelijk, maandagmiddag was de mist eindelijk opgetrokken en beloofde een waterig zonnetje door de wolken te breken. Cassandra zat in de lounge te wachten toen Ruby’s auto buiten op het parkeerterrein stopte. Ze moest glimlachen toen ze de kleine witte vijfdeursauto zag, pakte de plakboeken en haastte zich naar de receptie.
‘Pfff!’ Ruby zette een stap naar binnen en liet haar bagage vallen. Ze haalde een plastic regenkapje van haar hoofd en schudde haar woeste haardos uit. ‘Over een traditioneel welkom in Cornwall gesproken! Geen druppel regen en toch doornat.’
‘Dat komt door de mist.’
Ruby bleef met een ruk staan en keek Cassandra aan. ‘Wel, wel, moet je jou eens zien.’
‘Wat is er?’ Cassandra streek haar haar glad. ‘Is er iets met me?’
Ruby moest zo grijnzen dat er rimpeltjes om haar ogen verschenen. ‘Helemaal niets, dat bedoel ik nou juist. Je ziet er geweldig uit.’
‘O. Nou, dank je.’
‘Het zal de lucht in Cornwall wel zijn; je bent een totaal ander meisje dan de Cassandra die ik van Heathrow heb gehaald.’
Cassandra moest lachen, wat Samantha verraste, die met gespitste oren aan de balie stond. ‘Heerlijk om je weer eens te zien, Ruby,’ zei ze, terwijl ze een van de koffers pakte. ‘Eerst deze uit de weg en dan gaan we een wandeling maken om de baai na al die regen te inspecteren.’
Cassandra deed haar ogen dicht, hief haar gezicht naar de lucht en liet de zeewind haar oogleden kietelen. Een eindje verderop aan het strand zat een stel meeuwen naar elkaar te schreeuwen, een insect vloog rakelings langs haar oor, kleine golfjes likten ritmisch aan de kust. Ze voelde een weldadige rust over zich dalen toen ze haar ademhaling synchroon met de branding liet gaan, in en uit, in en uit, in en uit. De regen van de laatste tijd had het schuim van de zee opgeklopt en de sterke geur daarvan kwam mee op de wind. Ze deed haar ogen open en keek langzaam om zich heen. De rij oude bomen boven op de kliftop, de zwarte rots aan het eind van het strand, de hoge duinen met helmgras waarachter haar huisje schuilging. Ze zuchtte, wat een genot.
‘Ik heb het gevoel alsof ik zo De Vijf op Smokkelaarsrots ben binnengelopen!’ riep Ruby een eindje verder op het strand. ‘Ik blijf maar verwachten dat Timmy de Hond zo meteen aan komt hollen met een fles vol boodschappen in zijn bek…’ Ze sperde haar ogen wijd open. ‘… of een menselijk bot; iets vreselijks wat hij heeft opgegraven!’
Cassandra glimlachte. ‘Vroeger was ik ook dol op dat boek.’ Ze liep langs het klif naar Ruby en de zwarte rots. ‘Toen ik het als kind op bloedhete dagen in Brisbane las, had ik er alles voor overgehad om aan zo’n mistige kust met smokkelaarsgrotten te zijn opgegroeid.’
Aangekomen aan het eind van het strand waar de keistenen in gras overgingen, lag voor hen de steile kustheuvel die de grens van de inham vormde. Tijd en menselijk verkeer hadden kleine vlakke stukjes in de heuvel uitgesleten die amper te zien waren tussen het lange zilveren gras en de kleine, gele zevenster.
‘Lieve hemel,’ zei Ruby, die halsreikend omhoogkeek. ‘Je wilt toch niet zeggen dat we naar boven moeten klimmen, hè?’
‘Ik beloof je dat het minder steil is dan het eruitziet.’
‘Dit is het onderdeel waarop ik tegen jou moet zeggen dat ik geen atleet ben.’ Ruby diepte een paar Engelse dropjes uit haar jaszak en bood Cassandra er een. ‘Beetje extra energie?’
Cassandra deed het snoepje in haar mond en wenkte Ruby met een glimlach. ‘Kom op, het huisje staat boven.’
Ze klommen langzaam en zwijgend en stopten om de zo veel tijd om Ruby op adem te laten komen. Cassandra zuchtte heel diep en genoot van de schoongeregende lucht. Hoe hoger ze kwamen, hoe koeler het werd. Elk zuchtje van de wind was verzadigd van vocht, opgelicht van de zee om hun gezicht te prikkelen. Toen ze dichter in de buurt van de top kwamen, greep Cassandra de uiteinden van het bleke lange helmgras en liet ze door haar dichte handen glijden. ‘We zijn er bijna!’ riep ze over haar schouder naar Ruby. ‘Het staat hier vlak over de rand.’
‘Ik voel me net een Von Trapp,’ pufte Ruby. ‘Maar dan dikker, ouder en absoluut gespeend van de fut om te zingen.’
Cassandra was al boven. Hoog in de lucht dreven dunne wolken, opgejaagd door de sterke herfstwind. Ze liep naar de rand van het klif en keek uit over de weidse, humeurige zee.
‘Achter haar klonk Ruby. ‘O, goddank. Ik leef nog.’ Ze stond met haar handen op haar knieën te hijgen. ‘Ik zal je een geheim verklappen. Ik had er geen vertrouwen in dat dit moment ooit zou komen.’