De ogenverzamelaar(7)
‘Luister eens, het spijt me dat jij Julian nu moet ophalen,’ probeerde ik nu op een meer verzoenende toon. De regen was weer heviger geworden, de temperatuur lag net boven het vriespunt en ik moest inhouden voor een trage bestuurder met een hoed op. ‘Maar nu moet je me even mijn werk laten doen.’
Nicci zuchtte. Ook zij scheen intussen iets gekalmeerd te zijn. ‘Ach Alex, wat is er toch van je terechtgekomen? Je zou over zoveel kunnen schrijven. Over geluk en liefde bijvoorbeeld. Of over mensen die met hun onbaatzuchtige daden en gedachten de wereld veranderen.’ Ik reed langs een volkstuintjescomplex tot waar het asfalt ophield en overging in een bosweg vol gaten en kuilen. Vroeger had ik hier vaak getennist, daardoor wist ik hier de weg. Het was niet de meest rechtstreekse weg naar de Kühler Weg, maar in een zaak als deze viel ik liever niet door de voordeur binnen.
‘Maar het incident van toen...’
Op de brug...
‘...heeft iets in je kapotgemaakt. Je bent wel op alle punten vrijgesproken, maar niet door je eigen rechtbank, toch? Daarbij hebben we het al talloze keren doorgekauwd: je handelde uit noodweer. Het was goed. Er bestaat zelfs een amateurvideo die je uitspraak bevestigt.’
Ik schudde mijn hoofd zonder iets te zeggen.
‘In plaats van de vingerwijzing van het lot te accepteren en je leven te veranderen, jaag je nog steeds achter de misdadigers aan. Misschien niet meer met het pistool, maar wel met dictafoon en balpen. Je zoekt steeds maar weer de afgronden op.’ Nicci’s stem trilde. ‘Zeg me waarom. Wat fascineert je zo aan de dood dat je daarvoor je kind, je gezin en zelfs jezelf verwaarloost?’
Ik klampte mijn trillende handen weer steviger om het stuur.
‘Is het omdat je jezelf wilt straffen? Zoek je het kwaad omdat je jezelf misschien voor een slecht mens houdt?’
Ik hield mijn adem in en zei niets, maar staarde alleen door de voorruit voor me en dacht na. Toen ik ten slotte toch nog iets wilde zeggen, merkte ik dat de vrouw die ooit geloofde dat alleen de dood ons kon scheiden niet meer aan de lijn was.
De bosweg was een ruiterpad geworden. Links van me stond de ene truttige conifeer naast de andere, rechts bevonden zich de tennisvelden van Tennis Borussia. Ik negeerde het verbodsbord voor alle soorten motorvoertuigen en liet de Volvo langzaam de hoek om schommelen.
Het ergste is, dacht ik terwijl ik op zo’n tweehonderd meter afstand de stoet werkverkeer herkende die met ingeschakelde waarschuwingslampen de route naar de Kühler Weg afzette, het ergste is dat in Nicci’s verkrampte wereldbeeld een sprankje waarheid zit.
Ik schakelde de Volvo in zijn achteruit en parkeerde hem naast het bemoste ijzeren hek dat de bosweg van de verlaten tennisvelden scheidde.
Niet zonder reden was ik zo lang bij haar gebleven – ondanks de tegenstellingen, ondanks de eeuwige ruzies over opvoeding en hoe het leven in te richten. We lagen al een halfjaar in scheiding, maar natuurlijk stond ze me nog altijd nader dan ieder ander volwassen mens op deze planeet.
Ik stapte uit, maakte de klep van de kofferbak open, trok mijn koffer onder de sporttas vandaan en opende die.
Ze heeft me door, dacht ik, terwijl ik de beschermende kleding aantrok: een spierwit kunststof pak en een paar lichtgroene plastic overschoenen, die ik over mijn afgedragen Timberland-schoenen aandeed.
Het kwaad trekt me aan.
Onweerstaanbaar.
En ik weet niet waarom.
Ik sloeg de kofferbak dicht en keek de straat uit die naar de plaats van het misdrijf leidde. Toen draaide ik me om en liep het bos in.
78
(NOG 44 UUR EN 6 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
PHILIPP STOYA (CHEF MOORDZAKEN)
STOYA KEEK IN DE OGEN VAN DE DODEN EN KON HEN HOREN schreeuwen. Hij hoorde de stomme verwijten waarvoor het hoofd van de forensische geneeskunde zijn studenten altijd waarschuwde: zelfs als iemand erin slaagt genoeg afstand te bewaren tussen zichzelf en de ontzetting die ook de meest doorgewinterde onderzoekers bij het zien van een lijk overvalt; zelfs als je probeert het door mensenhand geschonden, misbruikte en vermoorde lichaam dat als een stuk vuil is weggegooid, aan de insecten, weer en wind overgelaten, niet meer als individu maar als bewijsstuk te beschouwen – zelfs dan kun je het verwijt niet negeren dat de lijken tegen hun vinder brullen. Ze schreeuwen met hun ogen.
Philipp Stoya wilde zich omdraaien en zijn oren dichthouden, want vandaag was de schreeuw bijzonder luid.
De jonge vrouw was blootsvoets en alleen in een dunne peignoir gekleed, waaronder ze geen slip of beha droeg. Lucia Traunstein lag op haar buik op het gras, op een paar passen van een rechthoekige machineschuur verwijderd, waar haar man haar ’s morgens in de tuin van hun stadsvilla had gevonden. Haar benen waren gespreid en boden zicht op haar volledig geschoren schaamstreek. Toch hadden ze hier met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet met een seksueel delict te maken.