De ogenverzamelaar(50)
Alina zette haar rugzak neer. Toen maakte ze de rode rastapruik los van haar hoofd en legde die op de commode, waar ze ook alle andere pruiken bewaarde; haar ‘maskers’, zoals ze ze noemde.
Een reportage over getuigenverklaringen die ze vele jaren geleden toevallig op de tv zag (geen blinde zegt ‘televisie horen’), had haar duidelijk gemaakt welke signaalwerking van een kapsel uitging en hoezeer het iemand karakteriseerde. Bij een signalement konden de ondervraagden zich nog het best het haar herinneren; hoe opvallender, hoe beter, wat psychologen verklaarden vanuit het feit dat men sinds jaar en dag bij zijn gesprekspartner als eerste naar het gezicht keek en daarbij vooral naar de haardos. Niet voor niets sloegen veel achternamen op de kleur van het haar.
Op haar negentiende had Alina voor het eerst haar schedel kaalgeschoren en haar vrienden met een langharige zwarte pruik verbluft. Inmiddels bezat ze ongeveer vijftig verschillende ‘maskers’, waarmee ze zich al naar gelang haar stemming in een techno-type met waterstofperoxidekapsel, een zwartharige domina of een vlechtjesdragende onschuld van het platteland kon veranderen.
En vandaag had ik zin in mangapunk, dacht ze, terwijl ze onderweg door de lange gang een voor een haar truien uittrok. Haar maisonnettewoning besloeg de vijfde en zesde verdieping van het vooroorlogse huis en was met de lift bereikbaar. Vroeger, toen ze zich nog niet zo zeker voelde, had ze deze altijd gebruikt om in haar praktijkruimten op de onderste verdieping te komen. Intussen nam ze meestal de smalle wenteltrap naar beneden.
Alina stroopte haar T-shirt over haar magere schouders en ging met ontbloot bovenlichaam naar de badkamer. Zoals bij de meeste visueel gehandicapten had alles zijn vaste plaats. Tafels, stoelen, dressoirs, vazen... De werkster had de instructie niets van zijn plaats te verzetten, en ze moest iedere kruimel van de grond zuigen. Alina hield ervan op blote voeten over het parket te lopen, maar ze gruwde ervan ergens in te trappen.
Alles is belabberd gelopen, dacht ze. Niet omdat niemand haar had geloofd. Niet omdat ze diverse patiënten had afgezegd alleen om deze zinloze tocht op zich te nemen.
Maar omdat ik het kind niet kon helpen.
Het zachte getik van de oude staande klok verraadde haar dat ze de balustrade boven de receptie van haar praktijk passeerde.
Of de kinderen.
Ze dacht na waarom ze maar één kind – het jongetje – had gezien en probeerde de gedachte te verdringen dat het meisje misschien al niet meer in leven was.
Het was niet de eerste keer dat haar visioenen niet voor honderd procent met de waarheid overeenkwamen. Niet de eerste keer dat ze aan haar gave begon te twijfelen.
Normaal gesproken omvatten haar flashbacks slechts een tijdsspanne van enkele seconden. Korte sequenties waarin ze ongelukken zag, met bloed doordrenkte beddenlakens, de arm van haar vader die langzaam een jongeman wurgde of de handen van haar moeder die rattengif door de babypap roerde.
De kwellende visioenen kwamen onregelmatig en lang niet altijd wanneer ze iemand aanraakte. Daarom vermoedde ze dat het alleen bij mensen gebeurde die met een hoge mate aan negatieve energie waren geladen, zoals de klasgenoot die op een studentenfeestje opdringerig was geworden en haar zelfs in het gezicht sloeg toen ze weigerde met hem naar bed te gaan. Hij liet haar pas met rust toen ze hem zei dat hij eindelijk moest ophouden met zijn zus aan te randen. Ze informeerde meteen de politie over haar verdenking, maar die geloofde haar niet, tot het lijk van de jongeman werd gevonden, die zich op zolder had opgehangen – nadat hij voor het laatst nog eens zijn zus aangerand had.
De gang werd breder en ze bleef staan toen het iets lichter om haar heen werd.
Zoals iedere keer draaide ze zich naar de wand en voelde met haar vingers aan het gladde oppervlak dat het licht weerkaatste dat ze in de badkamer altijd liet branden.
Dag en nacht.
De meesten van haar bezoekers waren verbaasd over de zee van licht in de kamers en de vele spiegels in de woning. Ze vroegen zich ook af waarom in haar woonkamer een twee bij twee meter grote foto van een verlaten Amerikaans mijnstadje hing. Een ex-minnaar had haar de bronzen ets van Michael von Hassel een keer zo indringend beschreven dat ze het stof van de vervallen saloon op haar tong dacht te proeven. En nu hóórde ze het plaatje, wanneer visite er bewonderend voor bleef staan en men zich afvroeg met welke techniek de kunstenaar dit adembenemende werk had geschapen.
Wat de spiegels betrof, Alina hield van het koude, volmaakte gevoel onder haar vingertoppen. En ze hield van de waarneming van de reflectie, het bewijs dat ze gevoelig was voor licht en donker. Het laatste restje dat haar nog met de wereld van ‘de anderen’ verbond. Bovendien had ze vaak genoeg ziende gasten in huis.
Ze stroopte haar broek samen met haar slipje naar beneden, trok ook haar sokken uit en stond nu naakt voor de wandspiegel.