Reading Online Novel

De Therapie(28)



‘Ik vraag het u nog een keer: wie was er dan in huis? Wie kwam u achterna?’

‘Dat weet ik nog altijd niet zeker. Dat vroeg ik ook aan Charlotte toen we eindelijk weer in de auto zaten en zo snel mogelijk met vergrendelde portieren naar Berlijn terugreden. Maar het meisje sprak weer in raadsels.’

‘Raadsels? Hoe bedoelt u?’

‘Ze zei dingen als: “Ik kan je geen antwoorden geven, Anna. Ik kan je alleen naar de aanwijzingen brengen. De betekenis zul je zelf moeten vinden. Jij schrijft boeken, ik niet!”’

Viktor moest toegeven dat Anna’s verhalen steeds onwaarschijnlijker werden, wat gezien haar ziekte ook voor de hand lag. Toch hoopte hij dat haar fantasieën enig verband met de werkelijkheid hadden. Hoe pathologisch hij zich nu zelf gedroeg vroeg hij zich liever niet af.

‘Waar reed u dan naartoe?’

‘Naar de volgende aanwijzing die Charlotte voor me had. Ze zei: “Ik heb je zojuist laten zien hoe alles is begonnen.”’

‘Het huis in het bos?’ vroeg Larenz.

‘Ja.’

‘En toen?’

‘Toen zei Charlotte iets wat ik mijn hele leven niet zal vergeten.’

Anna tuitte haar lippen en bootste de fluisterende stem van een klein meisje na: “Ik zal je nu laten zien waar mijn ziekte woont.”’

‘Waar haar ziekte wóónde?’ herhaalde Larenz.

‘Zo zei ze het.’

Larenz rilde. Eigenlijk had hij het al koud sinds het moment dat ze weer bij hem in huis gekomen was. Maar het werd nog erger toen Anna plotseling dat meisjesstemmetje opzette.

‘En waar was dat dan?’ wilde hij weten. ‘Waar had die ziekte “gewoond”?’

‘Charlotte wees me de weg over de Glienicker Brücke, terug naar Berlijn. Eerlijk gezegd weet ik niet precies hoe we dat lange eind gereden zijn, want zo goed ken ik de omgeving van Berlijn nu ook weer niet. Bovendien werd ik onderweg steeds afgeleid omdat het opeens zo slecht met Charlotte ging.’

Viktors maag kromp samen. ‘Wat had ze dan?’

‘Eerst kreeg ze een bloedneus, dus zette ik de auto aan de kant, ergens ter hoogte van een biertent bij het Strandbad Wannsee. Ze ging op de achterbank liggen, maar nauwelijks was haar bloedneus over…’

…of ze kreeg koorts…

‘…of ze begon heftig te rillen. Ze had opeens koorts, maar zo hevig dat ik haar meteen naar het ziekenhuis wilde brengen.’

Anna lachte geforceerd. ‘Totdat ik besefte dat ik moeilijk met een geestverschijning naar de Eerste Hulp kon rijden.’

‘Dus hebt u haar niet geholpen?’

‘Jawel. Eerst wilde ik echt niet, omdat ik vastbesloten was tegen mijn waandenkbeelden te vechten. Maar Charlottes toestand werd steeds erger. Ze lag te beven en smeekte me huilend om naar de apotheek te rijden voor een medicijn…’

…penicilline…

‘…Ze wilde een antibioticum. Toen ik zei dat ik dat zonder recept niet kon krijgen, kreeg ze haar eerste aanval van razernij. Ze begon tegen me te schreeuwen.’

‘Te schreeuwen?’

‘Ja, zo hard als ze kon, met haar zwakke stem. Het was verschrikkelijk, een mengeling van huilen, kermen en brullen.’

‘En wat zei ze?’

‘“Jij hebt me bedacht. Jij hebt me ziek gemaakt. Maak me nu ook weer gezond!” En hoewel ik wist dat ik hallucineerde en besefte dat Charlotte helemaal niet bestond, reed ik toch naar een apotheek en haalde daar een doosje paracetamol tegen haar hoofdpijn. En met al mijn charme wist ik de apotheker zover te krijgen dat hij me een dosis penicilline meegaf, zonder recept. “Voor mijn zieke kind,” zei ik en ik beloofde hem dat ik de volgende dag het recept zou komen brengen. In werkelijkheid deed ik het natuurlijk voor mezelf, omdat ik heel goed wist dat de stemmen en beelden in mijn hoofd pas zouden verdwijnen als ik Charlotte haar zin gaf.’

‘Wat gebeurde er toen?’

‘Na mijn bezoekje aan de apotheek ging het inderdaad beter. Niet met Charlotte, maar wel met mij.’

Viktor wachtte tot ze verder zou gaan.

‘Ze nam twee tabletten, maar die hadden geen effect. Integendeel, ik zou bijna denken dat ze een averechtse uitwerking hadden bij Charlotte. Ze werd nog bleker, nog apathischer. Maar in elk geval maakte ze mij geen verwijten meer en hield ze haar mond. Toch was ik nog zo geschrokken door haar uitval dat ik niet meer weet hoe we bij dat grote huis aan het water zijn gekomen.’

‘Kunt u dat beschrijven?’

‘Het was het mooiste huis dat ik ooit in Berlijn heb gezien. Ik wist niet eens dat er zoiets bestond in een grote stad. Het lag op een stuk grond van een paar duizend vierkante meter, tegen een helling, met een eigen strand en aanlegsteiger. Het huis zelf was groter dan een villa, gebouwd in classicistische stijl, maar met lichtere elementen uit de Italiaanse renaissance – erkertjes, torentjes en allerlei versieringen. Geen wonder dat Charlotte het een “kasteel” noemde.’