Reading Online Novel

De Therapie(12)



Hij concentreerde zich weer op zijn computer.

Hoop.

Viktor balde zijn handen tot vuisten boven het toetsenbord en strekte zijn vingers, maar zonder iets te typen. Toen hij deze vraag voor het eerst had gelezen was er een denkbeeldige dam in zijn hoofd doorgebroken. De eerste gedachte die langzaam vorm kreeg was de herinnering aan de laatste dagen van zijn vader. Gustav Larenz was vierenzeventig geweest toen hij lymfklierkanker kreeg en had de voortdurende pijn alleen met morfine kunnen verdragen. Maar in het laatste stadium van de ziekte konden zelfs die sterke tabletten de pijn niet meer volledig onderdrukken. ‘Als onder een met nevel gevulde stolp…’ beschreef zijn vader de bonzende migraine, waarvan de aanvallen elke twee uur door de pillen tot een enigszins draaglijk niveau werden teruggebracht.

Als onder een met nevel gevulde stolp, dacht Viktor nu. Daaronder heb ik zelf mijn hoop begraven. Het lijkt wel of ik dezelfde symptomen heb als mijn vader, als bij een besmettelijke ziekte. Alleen heeft de kanker niet mijn lymfeklieren maar mijn verstand aangetast. En de uitzaaiingen woekeren door mijn gemoed.

Viktor haalde diep adem en begon ten slotte te schrijven.

Ja, hij had nog hoop. Dat de huishoudelijke hulp hem ooit een bezoeker zou aankondigen die in het halletje zou blijven wachten en niet binnen wilde komen. Hij hoopte dat de man een politiepet in zijn handen zou houden en hem zwijgend zou aankijken. En dat hij dan eindelijk zekerheid zou hebben, lang voordat het definitieve zinnetje over de lippen van de man was gekomen: ‘Het spijt me heel erg, meneer.’ Dát hoopte hij.

Maar Isabell bad nog elke avond voor het tegendeel, daar twijfelde hij niet aan. Waar ze de kracht vandaan haalde, wist hij niet, maar diep in haar hart had ze een visioen dat ze ooit van haar werk thuis zou komen en de omgevallen fiets van Josy op de oprit zou zien liggen. En nog voordat ze hem kon optillen om hem naar het schuurtje te rijden zou Josy al lachend uit de richting van het meer komen – buiten adem, hand in hand met haar vader, gezond en stralend van geluk. ‘Wat eten we vanmiddag?’ zou ze al van verre roepen, en alles zou weer zijn als vroeger. Isabell zou niet verbaasd zijn. Ze zou Josy niet vragen waar ze al die jaren was geweest. Ze zou alleen haar wat langer geworden rossig blonde haar strelen en de situatie accepteren. Dat ze er weer was. Dat het gezin eindelijk weer bij elkaar mocht zijn. Zoals Isabell ook de scheiding had geaccepteerd, jarenlang. Dat was háár onuitgesproken hoop.

‘Is dat een antwoord op uw vraag?’

Gelaten besefte Viktor dat hij weer in zichzelf zat te praten. Zijn denkbeeldige gesprekspartner was Ida van Strachwitz, de redactrice van de Bunte, die hij al overmorgen zijn eerste antwoorden moest mailen.

Viktors laptop maakte een geluid als van een oud koffiezetapparaat dat de laatste druppels water in het filter sproeide. Hij besloot de laatste regels te wissen, maar geërgerd constateerde hij dat er niets te wissen viel. Het enige wat hij het afgelopen halfuur had opgeschreven was maar één zinnetje. En zelfs dat scheen met de vraag weinig van doen te hebben:

Tussen vermoeden en weten

liggen het leven en de dood.

Viktor kreeg niet de tijd om dat ene citaat aan te vullen, want opeens ging de telefoon – voor het eerst sinds hij op Parkum was gearriveerd. Onwillekeurig schrok hij van het onverwacht harde geluid, dat schril door het stille, kleine huis galmde. Hij liet het toestel vier keer overgaan voordat hij de zware hoorn van de oude draaischijftelefoon opnam. Zoals vrijwel alles in huis was ook dat zwarte monster nog een erfstuk van zijn vader. Het stond op een telefoontafeltje naast de boekenkast.

‘Stoor ik u?’

Viktor kreunde inwendig. Daar was hij al bang voor geweest. Opeens voelde hij zich weer duizelig, net als de vorige dag, naast de andere, bekende symptomen van zijn verkoudheid.

‘We hadden toch iets afgesproken, mevrouw Spiegel?’

‘Ja,’ klonk het enigszins bedeesd.

‘U zou vanochtend vertrekken. Wanneer gaat de boot?’

‘Daarom bel ik juist. Het gaat niet door.’

‘Luister nou eens!’ Viktor sloeg geïrriteerd zijn ogen naar het plafond en ontdekte daarbij wat spinnenwebben in de hoeken van de kamer. ‘We hebben het er uitvoerig over gehad. U bent op dit moment redelijk stabiel, dus kunt u zonder probleem naar Berlijn terug. Zodra u daar bent aangekomen meldt u zich bij professor Van Druisen, die ik –’

‘Dat gaat niet,’ viel Anna hem in de rede, maar zonder stemverheffing. Voordat ze haar zin kon afmaken wist Viktor al wat er komen ging.

‘De veerboot. Die vaart niet meer, vanwege het slechte weer. Ik zit hier op het eiland vast.’





8


HIJ HAD HET AL GEWETEN, NOG VOORDAT HIJ OPHING. HAAR STEM had haar verraden. Ze klonk alsof ze het noodweer persoonlijk had gearrangeerd, enkel om hem van zijn werk en zijn verwerking van het verleden af te houden. En ze wekte de indruk dat ze hem iets te vertellen had, iets wat zo belangrijk was dat ze daarvoor alle moeite en kosten van de reis van Berlijn hierheen voor lief had genomen. Iets wat ze hem gisteren om een of andere reden nog niet had toevertrouwd. Viktor wist niet wát het was, maar wel dat ze niet eerder van het eiland zou vertrekken voordat ze haar verhaal had gedaan. Daarom moest hij haar toch ontvangen. Ook om die reden had hij voor alle zekerheid maar een douche genomen en zich omgekleed. In de badkamer had hij een aspirientje in een glas water opgelost en met drie slokken naar binnen gewerkt, op zijn nuchtere maag. Hij was zich bewust van de druk op zijn ogen, een zeker teken van opkomende hoofdpijn, misschien zelfs koorts. Normaal nam Viktor bij zulke waarschuwingssignalen van zijn lichaam liever meteen twee katadolon, maar daar werd hij slaperig van en iets vertelde hem dat hij zijn ongenode bezoekster beter met een helder hoofd tegemoet kon treden. Dus voelde hij zich wel grieperig, maar niet moe toen Sindbad vroeg in de middag met een licht gegrom aankondigde dat Anna voor de deur stond.