De Stilte Van De Hel(140)
‘Ik heb er zelf ook een paar gekend,’ zeg ik.
‘Goed, daar was ik er dus één van. Maar dat twintigjarige meisje werd een goede vriendin van me. Ik dacht bij haar helemaal niet aan neuken en ik wilde ook niet met haar trouwen. Ik wilde alleen dat zij het zou redden. Meer niet.’ Hij bijt op zijn lip. ‘Ziet u, ik was echt een goede rechercheur. Ik heb me nooit laten omkopen, heb heel wat slechteriken opgepakt. Ik heb nooit een vrouw geslagen. Ik had mijn regels, kende het verschil tussen goed en fout. Alleen was ik nooit echt een fatsoenlijke kerel geweest. Begrijpt u het verschil?’
‘Jazeker.’
‘Wat ik met Renee deed, was wel degelijk fatsoenlijk. Onzelfzuchtig.’ Hij strijkt met een hand door zijn haar. ‘Ze krabbelde erbovenop en mocht het afkickcentrum verlaten. Ze krabbelde er echt bovenop. Was iemand die er een succes van ging maken. Ik leende haar wat geld en ze kreeg een eigen flatje. Zocht een baantje. Een paar maanden daarna ging ze zelfs terug naar school, de avondschool. Acteerlessen. Ze zei dat ze altijd nog serveerster kon worden als het als actrice niet lukte, maar dat ze nog niet zover was dat ze haar droom wilde opgeven.
We spraken van tijd tot tijd met elkaar af. Gingen wel eens naar de film. Altijd als maatjes. Ik heb nooit iets anders van haar gewild. Het was voor het eerst dat ik vriendschap belangrijker vond dan seks. Het mooiste van alles was dat de baby’s verdwenen. Ik dronk niet meer, maakte het goed met mijn vrouw.’
Hij zwijgt en ik weet wat er nu gaat komen, hoor het als een fantoomtrein naderen. Ik weet al hoe dit verhaal afloopt. Renee Parker, vlot, intelligent en jong, behoed voor een grote misstap en met nog een heel leven voor zich, wordt op gruwelijke wijze vermoord. Wat tot op dit moment niet tot me was doorgedrongen was wat het voor de mensen om haar heen had betekend.
Voor Don Rawlings was dit het moment waarop het noodlot onverbiddelijk toesloeg en hem richting de duisternis joeg. Het moment waarop de dode baby’s terugkeerden en nooit meer weggingen.
‘Ik werd om vier uur ’s ochtends gebeld. Wist niet om wie het ging tot ik bij de plek aankwam.’ Zijn ogen zijn net schimmen in de mist. Verloren, jammerend, gedoemd eeuwig te blijven ronddolen. ‘Hij had haar flink te grazen genomen met een brandende sigaret. Volgens de patholoog-anatoom had ze bijna vijfhonderd brandwonden op haar lichaam. Vijfhonderd! Geen van alle dodelijk.’ Zijn hand op het bureau beeft. ‘Hij had haar gefolterd en verkracht. Maar het ergste was wat hij na afloop had gedaan. Hij had haar opengesneden, een paar organen verwijderd en die naast het lichaam gegooid. Ze op het beton laten vallen om samen met haar weg te rotten.
Het is moeilijk om dat gevoel weer op te roepen. Hoe ik me voelde toen ik haar daar zag liggen. Misschien wil ik het ook niet. Wat ik me wel herinner is dat een van die lui van de uniformdienst naar haar keek en zei: “Och ja, die ken ik wel. Een stripper, werkte vroeger in de Tenderloin. Prachtige tieten.’’ Dat zei hem voldoende, meer hoefde hij niet te weten. Hij staarde naar Renee, herinnerde zich haar tieten en stopte haar in een hokje. Geen menselijk wezen of intelligente meid die haar leven weer op orde had gekregen. Nee, een stripper.’ Hij volgt met een vinger een inkeping op het bureaublad. ‘Ze hebben me met geweld van hem af moeten sleuren. Niet dat dit er nog iets toe deed. Ongelooflijk... jaren later heeft die hufter haar dossier opgevraagd. Onder “beroep” heeft hij “serveerster” weggestreept en daarvoor in de plaats “stripper/mogelijk prostituee” gezet. Hij heeft deze correctie zelfs aan vicap doorgegeven.’
Ik staar hem vol afschuw aan. Blijkbaar is het aan mijn gezicht af te lezen, want hij kijkt me aan en knikt.
‘Het is echt zo.’ Hij slaakt een zucht. ‘Maar goed, ik repte met geen woord over mijn relatie met haar en kon dus als leidinggevende aanblijven in die zaak. Ik wilde die vent zo graag oppakken. Zo enorm graag. Helaas was hij goed. Geen vingerafdrukken, helemaal niets. We hadden indertijd nog geen dna ,’ zegt hij schouderophalend, ‘en zonder tastbare bewijzen moest ik het dus anders aanpakken.’
‘Kennissen, vrienden, mensen met wie ze omging,’ zeg ik.
‘Inderdaad. Ze volgde een opleiding aan de avondschool. Had daar blijkbaar een kerel leren kennen. Ging al een week of twee met hem om. Knappe gozer, ene Peter Connolly. Ik had direct in de smiezen dat er iets niet klopte aan die vent. Er was iets in de manier waarop hij praatte, het was net of hij me voor het lapje hield. Alsof hij zich ergens over verkneukelde. Ik kreeg een ingeving en liet zijn foto zien in de striptent waar ze vroeger had gewerkt. En ja hoor, een aantal mensen herinnerde zich hem nog wel. De tijdstippen waarop ze hem daar hadden gezien kwamen overeen met Renees oude werkschema. Maar het werd nog beter. Ik kwam erachter dat Peter een drugsprobleempje had. Hij had in een afkickcentrum gezeten. Drie keer raden. In hetzelfde centrum en dezelfde periode waarin Renee haar leven beterde. Mijn voelsprieten schoten rechtovereind. Toen ik erachter kwam dat hij zich slechts één week na haar bij de avondschool had ingeschreven, wist ik het zeker. Ik wist dat hij de vent moest zijn die ik zocht.’