De Stilte Van De Hel(138)
‘Het spijt me, Jenny. Er is nogal wat gebeurd.’ Ik vertel haar over Callie. Haar lippen verstrakken tot een lijnrechte, boze streep.
‘Geen nieuws over haar?’ vraagt ze.
‘Nee,’ antwoordt James.
‘Christus...’ zegt ze en ze staart in de verte.
Ik hou mijn attachékoffertje omhoog. ‘We zijn echter via vicap wel iets op het spoor.’
De rechercheur in haar wordt onmiddellijk wakker, alert en belangstellend. ‘Vertel op.’
Ik vertel haar de korte versie.
‘Vijfentwintig jaar geleden. Ik ben op mijn tweeëntwintigste bij het korps gekomen. Dat was dus voor mijn tijd. Wie was de leidinggevende in die zaak?’
‘Rechercheur Rawlings,’ zegt Alan.
Jenny verstijft. Kijkt Alan aan. ‘Rawlings? Weet je dat zeker?’
‘Ja, heel zeker. Hoezo?’
Ze schudt haar hoofd. ‘Dan ziet het er heel goed voor jullie uit. Rawlings is een eersteklas klungel. Altijd al geweest, heb ik me laten vertellen. Hij is aan de drank, telt op zijn vingers de dagen tot zijn pensioen af.’
‘Waarom is dat goed voor ons?’ vraag ik.
‘Omdat de kans dat ze indertijd iets over het hoofd hebben gezien daardoor groter wordt. Iets wat jullie beslist niet over het hoofd zullen zien.’
In het gebouw van de sfpd tikt Jenny ongeduldig met een potlood op haar bureau terwijl ze wacht tot de telefoon wordt opgenomen. ‘Rawlings? Met Jenny Chang. Ja, ik weet hoe laat het is.’ Ze fronst haar wenkbrauwen. ‘Ik kan er ook niets aan doen dat jij een alcoholist bent.’
Ik werp haar een smekende blik toe. Hij mag niet ophangen. Ik heb hem hier nodig. Ze doet haar ogen dicht. Ik vermoed dat ze tot tien telt.
‘Moet je horen, Don. Het spijt me. Ik ben ook wakker gebeld. Ben daar nog steeds een beetje chagrijnig van. Het hoofd van casmirc uit Los Angeles is hier. Het gaat over een oude zaak van jou. Ene...’ ze raadpleegt het schrijfblok dat voor haar ligt ‘... Renee Parker.’ Er verschijnt een verbaasde uitdrukking op haar gezicht. ‘Tuurlijk. Oké. Zie je straks.’ Ze hangt nadenkend op.
‘Wat is er?’ vraag ik.
‘Toen ik haar naam liet vallen, hield hij meteen op met klagen en zei hij dat hij direct hiernaartoe zou komen.’
‘Ik neem aan dat deze zaak belangrijk voor hem was.’
Don Rawlings arriveert binnen een halfuur. Ik kan aan hem zien dat Jenny gelijk had. Hij is ongeveer 1 meter 70, heeft een vette pens, troebele ogen en het rood aangelopen gezicht van een fanatieke drinker. Hij ziet er oud uit voor zijn leeftijd.
Ik sta op en schud hem de hand. ‘Bedankt voor uw komst, meneer Rawlings. Ik ben Special Agent Barrett, hoofd van casmirc in Los Angeles. Dit zijn James Giron en Alan Washington, die eveneens voor casmirc werken.’
Hij kijkt nauwlettend naar mijn gezicht. ‘Ik ken jou. Jij bent degene bij wie is ingebroken.’ Hij grimast pijnlijk. ‘De nachtmerrie van iedere agent.’
Ik zie dat hij een map in zijn hand heeft. ‘Wat is dat?’
Hij laat hem op het bureau vallen en gaat zitten. ‘Een kopie van het dossier van Renee Parker. Ik heb het al die jaren bewaard. Pak het in de vroege ochtenduren nog wel eens op wanneer ik niet kan slapen.’
Wanneer Rawlings het over Renee Parker heeft, verandert zijn gezichtsuitdrukking. Zijn ogen staan alerter. Om zijn mond ligt een trieste trek. Ik had gelijk. Deze zaak was belangrijk voor hem.
‘Ik wil graag alles weten, rechercheur.’
Er verschijnt een afwezige blik in zijn ogen. Leeg, zonder horizon. ‘Eerst een beetje achtergrondinformatie, Special Agent Barrett. Rechercheur Chang heeft u waarschijnlijk verteld dat ik een alcoholistische mislukkeling ben. Ze heeft gelijk. Maar ik ben niet altijd zo geweest. Er is een tijd geweest waarin ik haar positie had. De beste rechercheur Moordzaken van het hele korps. Eersteklas.’ Hij kijkt naar Jenny, glimlacht. ‘Dat wist je niet, hè?’
Jenny trekt een wenkbrauw op. ‘Geen flauw idee.’
‘Precies. Begrijp me goed, hoor. Toen ik bij het korps kwam, was ik jong en een echte eikel. Een racist, een homohater, een opgewonden standje. Ik heb meer dan eens mijn vuisten gebruikt, terwijl dat misschien niet nodig was. Op straat leer je hoe het er echt aan toegaat.
Op de dag dat een zwarte agent mijn leven redde, veranderde ik. Ik was geen racist meer. Een crimineel kwam van achteren op me af. De agent tackelde me uit de weg en schoot tegelijkertijd de dader neer. We zijn daarna jarenlang bevriend geweest, totdat hij overleed. Tijdens het uitvoeren van zijn werk.’
De droevige ogen worden nog leger en afweziger.
‘Na een jaar op de afdeling Moordzaken was ik ook geen homohater meer. Dat doet de dood met je. Geeft je nogal eens een ander perspectief. Er was een jonge man die... nou ja, nogal opzichtig met zijn homoseksualiteit te koop liep. Hij had een afwerkplek hier vlak bij het bureau en kreeg al heel snel in de gaten dat ik de pest aan zijn soort had. Dat huftertje liep me continu te sarren, haalde van alles uit om ervoor te zorgen dat ik me slecht op mijn gemak voelde.’