Reading Online Novel

De Stilte Van De Hel


1

Ik droom weer. Ik heb maar drie dromen; twee ervan zijn heerlijk en een is gewelddadig, maar ze laten me alle drie huiverend en eenzaam achter.

De droom van vanavond gaat over mijn man. Hij gaat ongeveer zo. Ik zou kunnen zeggen dat hij me in mijn nek kuste en het daarbij laten, pure eenvoud. Dat zou echter een leugen zijn, in de primaire betekenis die het woord bij zijn ontstaan heeft meegekregen.

Het zou waarheidsgetrouwer zijn te zeggen dat ik er hevig naar verlangde dat hij me in mijn nek zou kussen, met elke molecuul van mijn wezen, met elke gloeiende centimeter van mijn lijf, en dat, toen hij dat deed, zijn lippen de lippen van een engel waren, vanuit de hemel gezonden in antwoord op mijn koortsachtige gebeden.

Ik was indertijd zeventien en hij ook. Het was een tijd zonder eentonigheid of duisternis. Er waren alleen passie, intens verlangen en een licht dat zo fel brandde dat het pijn deed aan de ziel.

Hij boog zich in het donker van de bioscoop voorover en (o, god) hij aarzelde heel even en (o, god) ik wankelde op de rand van een afgrond, maar deed net of ik heel kalm was, en o, god, o, god, o, god, hij kuste me in mijn nek en het was hemels, en op dat moment wist ik dat ik altijd met hem samen zou zijn.

Hij was die ene, de ware, voor mij. De meeste mensen vinden hun ware nooit, dat weet ik. Ze lezen erover, dromen erover of drijven er de spot mee. Ik had de mijne echter wel gevonden, toen ik zeventien was, en ik heb hem nooit meer laten gaan, zelfs niet op de dag waarop hij stervend in mijn armen lag, zelfs niet toen de dood hem van mij wegrukte terwijl ik krijste, zelfs nu niet.

Gods naam staat tegenwoordig voor lijden: o, god, o, god, o, god – ik mis hem zo.

Ik word wakker met de schaduw van die kus op mijn gloeiende, zeventienjarige huid en besef dat ik geen zeventien meer ben, en dat hij nooit ouder wordt. De dood heeft hem voorgoed op de leeftijd van vijfendertig geconserveerd. Voor mij blijft hij altijd zeventien, voorovergebogen, op dat perfecte ogenblik met zijn lippen langs mijn nek strijkend.

Ik steek mijn hand uit naar de plek waar hij zou moeten liggen slapen en word verscheurd door een pijn die zo plotseling en verblindend is dat ik rillend om de dood smeek en om een eind aan deze pijn. Natuurlijk blijf ik gewoon ademen en al snel wordt de pijn minder.

Ik mis alles aan zijn aanwezigheid in mijn leven. Niet alleen de goede dingen. Het gemis van zijn gebreken doet net zoveel pijn als dat van zijn mooie kanten. Ik mis zijn ongeduld, zijn woede. Ik mis de neerbuigende blik die hij me soms schonk wanneer ik kwaad op hem was. Ik mis de ergernis die ik voelde wanneer hij weer eens was vergeten te tanken, terwijl de benzine bijna op was en ik ergens naartoe wilde gaan.

Dit zijn dingen, denk ik vaak, die nooit bij je opkomen wanneer je nadenkt over hoe het zou zijn om iemand van wie je houdt kwijt te raken. Dat je niet alleen de bloemen en de kussen mist, maar de totaliteit van de ervaring. Je mist de fouten en kleine, lelijke dingen net zo wanhopig als het samenzijn midden in de nacht. Was hij maar hier, zodat ik hem kon kussen. Was hij maar hier, zodat ik hem kon bedriegen. Het zou allebei goed zijn, zo enorm goed, zolang hij maar hier was.

Wanneer mensen eenmaal genoeg moed hebben verzameld, vragen ze vaak hoe het is om iemand kwijt te raken van wie je houdt. Ik antwoord dat het zwaar is en laat het daarbij. Ik zou hun kunnen zeggen dat het is alsof je hart wordt gekruisigd. Ik zou hun kunnen zeggen dat ik op de dagen die erop volgden vrijwel aan één stuk door heb geschreeuwd, zelfs wanneer ik door de stad liep, zelfs met mijn mond dicht, ook al maakte ik geen geluid. Ik zou hun kunnen vertellen dat ik elke nacht deze droom heb en dat ik hem elke ochtend opnieuw verlies.

Maar ach, waarom zou ik hun dag verpesten? Dus antwoord ik dat het zwaar is. Met dat antwoord zijn ze meestal tevreden.

Dit is gewoon een van de dromen en ik sta trillend op.

Ik tuur de lege kamer in en draai me dan om naar de spiegel. Ik heb een hekel gekregen aan spiegels. Sommige mensen zouden zeggen dat dit normaal is. Dat iedereen daar een hekel aan heeft, dat we onszelf allemaal onder de microscoop van zelfreflectie leggen en ons concentreren op de gebreken. Beeldschone vrouwen creëren juist zorgelijke piekerrimpeltjes door ernaar op zoek te gaan. Tienermeisjes met prachtige ogen en een figuurtje om jaloers op te zijn, huilen omdat hun haar de verkeerde kleur heeft of omdat ze hun neus te groot vinden. Dat is de prijs die we betalen door onszelf via de ogen van anderen te beoordelen, een van de gesels van het menselijk ras. Daar ben ik het mee eens.

Alleen zien de meeste mensen niet wat ik zie wanneer ik in de spiegel kijk. Wanneer ik naar mezelf kijk, zie ik dit:

Ik heb een gekarteld litteken, ongeveer driekwart centimeter breed, dat midden op mijn voorhoofd onder mijn haargrens begint. Het loopt recht omlaag en maakt dan in een vrijwel perfecte hoek van 45 graden een bocht naar links. Ik heb geen linkerwenkbrauw; het litteken heeft zijn plaats ingenomen. Het kruist mijn slaap en vliegt in een ruime looping over mijn wang. Vervolgens loopt het door naar mijn neus, waar het nog net over de brug heen sliert en dan keert het op zijn schreden terug. Het snijdt diagonaal over mijn linkerneusvleugel, het schiet aan het eind langs mijn kaaklijn naar mijn hals en het eindigt bij mijn sleutelbeen.