De Orsini broers 03(3)
‘Ik dacht al wel dat niemand je zou kunnen volgen en het vervolgens nog zou kunnen navertellen. Laat mijn shirt los, dan zal ik je vraag misschien beantwoorden.’
Falco voelde zijn hart als een razende tekeergaan. Hij wist dat niemand hem was gevolgd, dat zou hij niet hebben laten gebeuren. Maar hoewel hij het nooit zou toegeven, klopte het dat de overname van een bank niet de enige reden was dat hij naar Griekenland was gegaan. Op sommige momenten kwamen zijn oude vaardigheden heel goed van pas, maar over dat deel van zijn leven sprak hij niet.
Woedend keek hij naar zijn vader, zichzelf vervloekend. Jarenlang had hij zich niets van de man aangetrokken. Vijftien jaar, om precies te zijn – sinds die keer dat de lijfwachten van zijn vader hem om twee uur ’s nachts hadden betrapt toen hij het zwaarbewaakte huis was binnen geslopen.
De don was furieus geweest. Dat had echter niets te maken gehad met waar zijn zeventien jaar oude zoon wel niet was geweest, of met hoe die het alarmsysteem te slim af was geweest. Nee, hij was woedend geweest dat Falco voorbij de mannen was gekomen die buiten de wacht hielden.
Falco had geweigerd hem te vertellen hoe het hem was gelukt. Sterker nog, hij had als een echte kwajongen staan grijnzen.
Cesare had hem met de rug van zijn hand hard in zijn gezicht geslagen. Verrassend genoeg was het de eerste keer dat zijn vader hem ooit had geslagen. Ze hadden elkaar altijd al enigszins agressief bejegend, iets wat sterker werd naarmate Falco ouder werd. Die nacht was de bom gebarsten.
Bij de eerste klap was Falco stil blijven staan. De tweede had hem even uit zijn evenwicht gebracht. Bij de derde was hij gaan bloeden uit zijn mondhoek. Toen Cesare opnieuw wilde uithalen, had Falco zijn vaders pols vastgegrepen en zijn arm achter zijn rug gedraaid. Cesare was sterk, maar Falco was op zijn zeventiende al sterker dan hij. Bovendien had hij zijn jarenlange haat opgekropt.
‘Als je me nog één keer aanraakt,’ had hij gefluisterd, ‘vermoord ik je, ik zweer het.’
De uitdrukking op het gezicht van zijn vader had een nauwelijks merkbare verandering ondergaan. Het was geen angst en geen woede, maar een vluchtige blik die niet thuishoorde in de ogen van een krachtige man die zojuist een strijd had verloren, zowel letterlijk als figuurlijk.
De volgende dag was Falco’s gezicht bont en blauw geweest. Toen zijn moeder en zussen ernaar hadden gevraagd, had hij gezegd dat hij was gevallen toen hij een douche nam. Ze hadden niet verder gevraagd, maar Nicolo, Raffaele en Dante waren niet overtuigd geweest.
‘Dan ben je wel heel ongelukkig gevallen,’ had Rafe gezegd, ‘dat je nu én een blauw oog én een dikke lip hebt.’
‘Ja,’ had Falco kalm gezegd, ‘dat klopt.’
Nooit had hij iemand de waarheid verteld. Eerst wist hij niet goed waarom. Vond hij het een vernedering? Was hij te geschokt door de razende woede die hem in zijn greep had gehad? Uiteindelijk had hij het gesnapt. Die nacht had er een machtsverschuiving plaatsgevonden. De macht was van Cesare naar hem gegaan, en weer terug. De blik in zijn vaders ogen was de wetenschap geweest dat ondanks Falco’s venijnige bedreiging, hij de strijd had gewonnen, omdat Falco’s emoties de overhand hadden gekregen. Waarom wist hij niet, maar als je de controle over je emoties verloor, gaf dat de ander macht.
En nu stond hij hier, vijftien lange jaren later, en opnieuw verloor hij de controle. Langzaam liet hij het gesteven shirt van zijn vader los.
Met zijn gezicht rood aangelopen van woede, viel Cesare terug in zijn stoel. ‘Het is dat je mijn zoon bent…’
‘Ik ben je zoon niet. Zo zou ik het tenminste niet willen noemen. Er is meer voor nodig dan een beetje zaad om jezelf vader te kunnen noemen.’
De don spande zijn kaken. ‘Ben je de filosoof aan het uithangen? Geloof me, Falco, op veel gebieden ben jij meer mijn zoon dan je broers.’
‘Wat heeft dat nu weer te betekenen?’
‘Het betekent dat wat je zegt zo aan mij te haten, ook op jou van toepassing is. De verlokking van absolute macht. De behoefte om de controle te hebben.’ Cesare kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘De bereidheid om bloed te laten vloeien wanneer dat nodig is.’
‘Verrek toch, ouwe!’ Falco leunde over het bureau en bracht zijn gezicht tot vlak voor dat van de oudere man. ‘Ik lijk in niets op jou, hoor je me? Hemel, als ik…’ Hij sidderde, trok zich terug en rechtte zijn rug. Waarom liet hij zich zo uit zijn tent lokken? ‘Is dit waar je het over wilde hebben? Wilde je me vertellen dat je jouw gedrag wilt goedpraten door te doen alsof jouw genen mijn lot zijn? Nou, dat werkt niet. Ik ben jou niet. En dit belachelijke gesprek is nu ten…’
Met afgemeten gebaren nam Cesare iets uit de map op zijn bureau en schoof het in Falco’s richting. Het leek een reclameadvertentie uit een tijdschrift te zijn. ‘Ken je deze vrouw?’