De Hoeders Van Het Verbond(104)
Ten slotte geef ik het op en ga naar mijn hotel.
's Avonds schrijf ik een brief op het zware briefpapier van het hotel, dat voorzien is van een watermerk, en adresseer hem aan Senor Esteban Rodriquez, Miércolespaleis. Ik leg uit wie ik ben en vertel over mijn opdracht en vraag heel nederig om een ontmoeting. Ik zou het eigenlijk een audiëntie moeten noemen.
Ik lever de envelop af bij de receptie en vraag of deze per bode bij het Miércolespaleis afgegeven kan worden. De altijd zo correcte receptionist trekt zijn wenkbrauw een paar millimeter op en zegt: 'Uiteraard, sir, right away.'
2
De volgende ochtend word ik vroeg gewekt door geklop op de deur.
Tastend zet ik mijn bril op mijn neus. Het is acht uur. Ik trek een broek aan en doe open.
Er staan drie mannen voor mijn deur. Ik herken de receptionist. Achter hem staan twee onberispelijk geklede mannen van rond de dertig.
'Mister Beltø,' zegt de receptionist met een opgewonden stem, 'deze heren zijn van het Miércolespaleis.
De twee mannen buigen licht. De ene geeft me een brief. Bovenaan staat het gouden wapen van de familie Rodriquez gedrukt. De brief is met de hand geschreven:
Geachte heer Beltø,
Ik hoop dat ik niet te vrijpostig ben als ik u uitnodig voor een ontbijt op het paleis en daartoe twee van mijn trouwe medewerkers stuur om u op te halen, zodat u zich niet zelf in het ochtendverkeer hoeft te begeven.
Met hoogachting,
Esteban Rodriquez
De zwarte, glanzende limousine die voor het hotel staat te wachten lijkt op een driehonderd meter lang mausoleum. Ook de ramen zijn zwart. De zetels in de coupé zijn van wit leer.
De limousine trekt op en overtreedt elke verkeersregel die in de Dominicaanse Republiek van kracht is. Daardoor kost het ons slechts een kwartier om bij het Miércolespaleis te komen. De poorten gaan open. We zoeven langs de bewakers. Achter me sluiten de smeedijzeren poorten zich weer en wordt de rest van de wereld buitengesloten.
We rijden over een brede grindweg door het park. Onder de boomkruinen, in een van de vijvers, zwemmen vier zwanen. Verderop in het park zie ik een paar mensen op volbloed paarden rijden.
Dan verlaten we het schaduwrijke park en krijg ik eindelijk zicht op het Miércolespaleis.
Er zijn mensen die zeggen dat je, als je eenmaal één slot hebt gezien, ze allemaal hebt gezien. Toch beneemt het Miércolespaleis me de adem. Door de grootte en de pracht en praal vraag ik me opnieuw af wie deze mensen zijn, het geslacht Rodriquez dat het paleis vijfhonderd jaar geleden liet bouwen.
Vijf in livrei gestoken bedienden wachten de limousine op als die stopt voor de vijftig meter brede trap van grote granieten platen die naar de hoofdingang leidt. Ik word met een korte buiging welkom geheten en meegenomen het slot in.
De hal is twee verdiepingen hoog en de trap is zo groot dat ik me afvraag waar al dat marmer vandaan komt. Ik word naar de eerste verdieping gebracht, langs grote schilderijen, zuilen en gangen waar geen eind aan komt. We blijven voor een vier meter hoge dubbele deur staan en de bedienden laten me een zaal binnen.
Ze doen de deur achter me dicht.
Midden in de kamer staat een tafel die voor het ontbijt is gedekt. Hij lijkt misplaatst in zo'n grote zaal.
Het plafond is gedecoreerd met religieuze motieven die omlijst worden door gouden ornamenten. Aan de muren hangen spiegels met vergulde lijsten. Aan het eind van de zaal, achter de gebogen ramen, bevindt zich de uitgang naar het terras.
Ik loop langzaam door de zaal. Er gaat een deur open. Dat hoor ik niet, maar ik voel een windvlaag langs mijn wang.
3
Hij is op de rode loper blijven staan en neemt me op. Hij lacht. Mijn mond valt open. Zo blijven we naar elkaar staan kijken.
Ik heb hem eerder gezien. In Rome, in de herenclub van Luigi.
Esteban Rodriquez is de gedistingeerde heer met het lange haar die mijn hand zo lang vasthield.
'U?' zeg ik alleen.
Zijn lach lijkt op een litteken.
'Ik heb u in Rome ontmoet', zeg ik, vooral om de stilte te verbreken terwijl hij op me af komt lopen. Opnieuw vinden onze handen elkaar. Opnieuw kijkt hij me strak aan.
Esteban Rodriquez heeft zijn haar achter zijn oren gestreken. Zijn gezicht is scherp en krachtig: hij lijkt op een filmster uit de jaren veertig van de vorige eeuw van wie ik me de naam niet kan herinneren. Hij is gekleed zoals je zou verwachten voor een diner bij de grote Gatsby.
'Ik heb je gevolgd.' Hij heeft een prettige bariton. Hij spreekt Engels met een vaag Spaans accent. 'Jij bent een verbeten vechthond. Een terriër. Een pitbull. Iemand die zich vastbijt en niet meer loslaat.'
Hij knipt in de lucht. Een dienstmeisje materialiseert zich uit het niets met een dienblad met twee glazen cognac.
'Een goed begin van de dag', zegt hij. We heffen het glas. De cognac brandt in mijn keel en doet mijn maag ineenkrimpen.