Dagboek van een beschermengel(46)
En dus legde ze ademloos uit wat ze wilde. Hij grinnikte om haar woordkeus: ‘Dé kans om te voorkomen dat ik net zo iemand word als die filistijnen die ons land regeren.’ Hij vroeg wat het moest kosten. Binnen een minuut was haar verzoek ingewilligd. Hij zou de studiekosten betalen en geld overmaken voor de huur van een jaar. Hij had één verzoek: of ze zijn laatste boek wilde lezen en er feedback op kon geven. Afgesproken.
Weet je nog dat ik het met je over dat onroerend goed heb gehad, dat pand dat Margot multimiljonair zou maken? Ik hield Midtown West met argusogen in de gaten en wist Margot zo nu en dan over te halen om een kijkje te nemen bij die apocalyptische woestenij en te bedenken hoe dichtbij Times Square eigenlijk was, om de bendeoorlogen en politie-invallen te vergeten en in plaats daarvan aan de ongelooflijk lage prijzen te denken. Toen Grahams geld goed en wel op haar bankrekening stond, was dat voldoende om ruim 4.000 vierkante meter grond aan te kopen. De bank zou haar vast en zeker de rest wel lenen om er een eenvoudig hotel op te zetten. Ik liet het idee door haar dromen dwalen, voegde er wat fantasiebeelden aan toe van ruime hotelkamers met schone gesteven lakens, roze pioenrozen op het nachtkastje, een open haard in de lobby… Ik voelde me net een filmregisseur, hoewel ik het zonder camera afkon, met niets dan mijn eigen verbeeldingskracht en mijn hand op Margots voorhoofd. Ze werd wakker met hevige verlangens naar een zachter bed, een warme douche en roomservice. Het hotelidee sloeg echter nooit aan. De universiteit lonkte. Ze ging geheel en al op in het vuur van haar leergierigheid.
En dus sjokte ik als een afgepeigerde, ouwe geit achter haar aan over Washington Square Park naar de universiteit, de trappen op van een oud, victoriaans gebouw met een lek dak, waar ze onzeker een plaatsje zocht in een tochtig lokaal met een hoog plafond en een schoolbord op een marmeren schouw. De andere studenten, vijftien in totaal, zaten stil en alert te wachten tot ze hun meningen over poststructuralisme uit mochten spuwen over de professor die nog niet gearriveerd was. Een van de meisjes, een kaalgeschoren Chinese erfgename met de naam Xiao Chen, uitgedost in goudsatijnen beenwarmers, zware kistjes van Dr. Martens en een leren motorjack vol ijzerbeslag, wierp Margot een glimlach toe. Ik keek naar Xiao Chen en dacht onmiddellijk aan tequila en een halfdode straatrover in een steegje. O ja, Xiao Chen. Ze leerde me de kunst van het stelen.
Terwijl de bomen rood kleurden, daarna wit en vervolgens kaal werden als hooivorken, verdiepten Margot en Xiao Chen zich in duizenden bladzijden waarvoor heel wat wouden waren gekapt en keek ik met lede ogen toe hoe de woestenij in Midtown West door anderen werd ontwikkeld, baksteen na baksteen, als waren het staven puur goud.
Jaren na ons eerste afspraakje ontdekte ik dat Toby in dezelfde periode dat ik er studeerde lesgegeven had aan de NYU. We zijn elkaar in die tijd nooit tegengekomen. Hij was aangenomen voor een aantal seminars tijdens het zwangerschapsverlof van professor Godivala. Toby’s cursus, ‘De freudiaanse Shakespeare’, was binnen enkele uren nadat hij aan het prikbord was gehangen volgeboekt. Margot stond met haar pen in de aanslag klaar om zich in te schrijven. Ik zag de naam van de cursusleider staan, Tobias Poslusny, en brak spontaan uit in het Lied der Zielen, tot grote schrik van de engelen van de andere studenten die zich rond het bord verdrongen. Margot aarzelde en krabbelde toen haar naam op de lijst. Gelukkig kwam Xiao Chen me net op tijd het vege lijf redden.
‘Dat college ga je níét volgen.’
‘Nee, Xiao Chen. Daarom heb ik me net ingeschreven. Wil je niet mee?’
Xiao Chen schudde van nee. ‘Die seminars zijn op maandagochtend om halfnegen. Bovendien heb je een hekel aan Shakespeare. Kunnen we ons niet beter inschrijven voor dat college over het modernisme?’
Margot aarzelde.
‘Ik trakteer op een rondje in de soos als je ja zegt,’ zei Xiao Chen, en ze griste de pen uit Margots handen, streepte haar naam door en duwde haar in de richting van het prikbord met de inschrijflijst voor het modernisme. Margot schreef zich in en ze haastten zich naar de sociëteit.
Ik liep treuzelend achter hen aan en constateerde dat de zaadjes in de harde grond van Washington Square Park rijpten als groene hartjes, in voorbereiding op hun lange reis naar het zonlicht, toen ik zag dat Toby op een bankje in het park zat te schrijven. Xiao Chen en Margot liepen twee stoere jongens tegen het lijf en hadden giechelend en flirtend nergens anders meer aandacht voor, terwijl ik op Toby afliep.
In de takken van de wilg achter hem zat een engel met lang, zilverkleurig haar en een smal, ernstig gezicht. Ze straalde zoveel licht uit dat het er van veraf uitzag alsof er een waterval van licht door de takken stroomde. Eenmaal dichterbij begreep ik dat het Gaia was, Toby’s beschermengel en tevens zijn moeder. Ik had haar nooit eerder ontmoet. Gaia keek me aan en knikte me toe, maar een glimlachje kon er niet af. Ik ging naast Toby zitten. Hij zat geconcentreerd en diep in gedachten verzonken te schrijven, met zijn benen over elkaar geslagen.