Hoofdstuk 1
Grace Carter keek op van haar computer en fronste haar voorhoofd bij het zien van de figuur die, zonder ook maar de moeite te nemen te kloppen, zelfverzekerd haar kantoor hoog boven de koude, natte straten van het centrum van Londen binnen kwam lopen.
Het volgende moment bleef ze bewegingloos zitten. Waarom kreeg ze het nu ineens zo warm? Verontwaardiging, hield ze zich voor, over het feit dat hij niet het fatsoen had gehad te kloppen. Ze wist echter wel beter.
Híj was het.
‘Goedemorgen,’ zei hij. In zijn diepe stem klonk een geamuseerde, veelbetekenende ondertoon door, en om de een of andere reden wekte hij de indruk dat er in hem iets smeulde wat ieder moment zou kunnen oplaaien.
Onwillekeurig ging ze iets meer rechtop zitten. ‘Komt u gerust binnen,’ zei ze op koele, sarcastische toon.
Hij droeg een strak gesneden Italiaans kostuum, dat volmaakt om zijn goddelijke lijf sloot, en dat er veel te trendy uitzag in de bezadigde omgeving van Hartington’s, een van de oudste en meest legendarische luxe warenhuizen van Groot-Brittannië. Conservatief was hier de leus: in woorden, in daden én in de kleding van het personeel. Zijn te lange donkerbruine haar zat rommelig – daarvoor had hij waarschijnlijk heel veel moeite gedaan, dacht Grace – en hing bijna in zijn opvallend groene ogen, waarvan er een was omringd door een grote blauwe plek, die volmaakt combineerde met de gespleten, maar daardoor niet minder zinnelijke lip daaronder. De verwondingen maakten de man schokkend genoeg nog aantrekkelijker dan hij al was. En daarvan was hij zich maar al te goed bewust.
‘Dank je.’ Zijn ogen glinsterden en zijn mond vertrok even. ‘Gold die uitnodiging slechts je kantoor, of mag ik hopen dat je iets opwindenders in gedachten had?’
Grace wilde maar dat ze hem niet had herkend, maar zelfs als ze hem níét eerder in levenden lijve had ontmoet, zou ze hem wel kennen uit de roddelbladen, waarin hij wekelijks opdook, mede dankzij dit soort ongepast gedrag. Ze was niet onder de indruk.
‘Lucas Wolfe,’ zei ze, beleefd maar uitdrukkingsloos.
Voor haar stond de tweede zoon van de flamboyante maar inmiddels overleden William Wolfe. Lucas Wolfe, lieveling van de paparazzi, trouweloos minnaar van talloze vrouwen, allemaal even rijk, en allemaal even mooi. Grace kon werkelijk geen enkele reden bedenken waarom die beruchte roddelbladenfigurant zich op een doordeweekse donderdagochtend in haar kantoor zou bevinden, haar nota bene vol verwachting aankijkend.
‘Helemaal. Honderdvijfentachtig centimeter en een beetje,’ beaamde hij op lijzige toon, zijn donkere wenkbrauwen hoog opgetrokken boven zijn glinsterende groene ogen. ‘Tot je dienst.’
‘U bent Lucas Wolfe,’ herhaalde ze, trachtend de insinuerende ondertoon en uitdrukking die als gesmolten chocola van zijn stem en gezicht leken te druipen, te negeren. ‘En ik ben bang dat ik het nogal druk heb. Kan ik iemand anders voor u roepen?’
‘Te druk voor mijn charme en schoonheid?’ vroeg hij met een scheve grijns die zijn ogen deed twinkelen, de uitdrukking op zijn gezicht nu ergens tussen suggestief en onweerstaanbaar… en verrassend aanstekelijk.
Grace moest moeite doen niet automatisch terug te glimlachen.
‘Dat kan ik me nauwelijks voorstellen… tenzij Pasen en Pinksteren ineens op één dag vallen. Op zijn minst.’
Zonder aandacht te schenken aan zijn woorden kwam ze overeind, om zo weer een beetje overwicht te krijgen. ‘Ik zou u willen uitnodigen te doen alsof u thuis bent,’ zei ze met een stijf glimlachje, in de wetenschap dat haar stem de woorden beleefder deed klinken dan ze bedoeld waren, ‘maar dat lijkt me een tikje overbodig.’
Maar wat graag zou ze hem eens haarfijn vertellen wat ze van mannen zoals hij dacht. Nutteloze parasieten die voortdurend achter de vrouwen aan zaten, net als alle mannen die haar moeder vroeger, toen zij nog klein was, in de stacaravan de revue had laten passeren. Net als de vader die ze nooit had gekend, en die, naar ze had begrepen, gewoon een van de vele onverantwoordelijke maar knappe nietsnutten was geweest. Net als al die idioten die ze in de loop der jaren van zich af had moeten slaan.
De Wolfes werden bij Hartington’s echter als een soort koninklijke familie beschouwd, aangezien het bedrijf ooit in hun bezit was geweest. Hoewel ze inmiddels geen eigenaar meer waren, werd de band tussen de familie en het warenhuis door de directeuren nog steeds gretig als troef gebruikt. En als evenementenmanager, belast met de feestelijke viering van het honderdjarig bestaan van Hartington’s over een paar weken, werd Grace uiteraard geacht altijd in het belang van het warenhuis te handelen, ook als dat niet in haar éígen belang was.
‘Ik voel me altijd overal thuis,’ verzekerde Lucas haar. ‘Daar zorg ik wel voor. Noem het een roeping.’