Wei Zhi(2)
Even later is ze terug met twee grote puntzakken. Die met drop is voor Merel, de spekkies zijn voor Marijn. Joep wordt weer losgelaten en snoepend vervolgen ze hun woensdagmiddag door de winkelstraat.
‘Wa, i wee wa!’ Met volle mond wijst Merel naar een stapel platte kartonnen dozen die opzij van een winkel in een smal steegje liggen.
Marijn kijkt opzij. ‘Sorry?’
Merel kauwt, slikt en zegt nog eens, terwijl ze een stuk karton oppakt: ‘Ik zei: wacht, ik weet wat.’ Ze komt overeind en fluistert Marijn haar plan in het oor. Daarna roept ze de hond weer: ‘Joepie! Joepie de poepie!’
Marijn aarzelt. ‘Zullen we niet iets anders verzinnen?’
‘Waarom? Dit is leuk!’
‘Maar waar dan?’
‘Ergens in het park. Wat wil je dán?’ gaat Merel verder. ‘Met de barbies? Daar worden we echt te groot voor, hoor!’
Marijn fronst haar wenkbrauwen. ‘Ik weet niet…’
‘We zitten nu in groep 8!’
‘Daarom kun je toch nog wel…’
‘Maar nu niet!’ onderbreekt Merel haar. ‘Kom op, het is mooi weer.’
‘Maar dan moet ik niet alle spekkies in één keer opeten.’ Marijn knijpt de zak dicht.
‘Hier,’ biedt Merel aan, ‘neem een dropje.’
Al kletsend lopen ze in de richting van het park – zoals gewoonlijk Merel wat meer en Marijn wat minder – en Joep vindt het helemaal heerlijk, zo’n eind lopen. Vrolijk dartelt hij voor hen uit. In het park doet hij fanatiek mee met hout verzamelen, een erg leuk spelletje vindt hij dat. In een hoek achter een paar hoge struiken weet Merel een kleine open plek – een van de weinige keren dat haar broer voordeel opleverde: Bram had haar die ooit gewezen. Daar maakt ze een mooi vuurtje: eerst snippers karton, daarna kleine houtjes, en de grotere takken eroverheen.
Merel lacht. ‘Net een indianentent.’
‘Heb je wel een aansteker?’ vraagt Marijn hoopvol.
‘Tuurlijk!’ Merel haalt hem uit haar broekzak en steekt een stuk karton aan.
‘Hoe kom je daaraan?’
‘Van April gepikt.’
‘Rookt die?’ vraagt Marijn verbaasd.
Merel houdt het brandende karton in het hart van het takkententje, dat direct vlam vat.
‘Mooi droog spul,’ zegt Merel tevreden. Ze ziet haar stiefzusje voor zich, zoals die soms stiekem in de tuin staat te roken. ‘Ja. Ik ga ook roken. Dat is stoer.’
Marijn kijkt haar aan. ‘Wanneer? Nu?’
‘Later! Over een poosje.’
‘Roken is stom.’
‘Nou ja. Stoer én stom dan. Kan dat, stoer én stom? Maar hé, nu de spek-spiesen.’
Ze hebben twee lange takken bevrijd van hun zijtakjes en rijgen daar de overgebleven spekkies aan. Marijn blaast tegen de vlammen, die knetterend omhoog schieten.