Vanuit Het Graf(105)
Hij drukte maar weer eens op de deurbel, waarna hij ook nog aanklopte. Toen probeerde hij de deurknop. Hij zat op slot, maar het kleine kluisje dat hij voor hun reservesleutel had gekocht, bevond zich nog altijd op de vertrouwde plaats, in een bloembak. Hij betwijfelde of Holly wist hoe ze de combinatie moest wijzigen, want dat soort dingen had hij altijd gedaan. Daarom was hij niet verbaasd toen het kistje openging nadat hij 1-9-4-3 had ingetoetst, het geboortejaar van zijn moeder.
'Holly, ben je thuis?' riep hij. Hij stak zijn hoofd de gang in zodra hij de deur had geopend.
Susans schnauzers gromden diep in hun keel. Hij bukte en stak zijn hand uit om ze eraan te laten snuffelen, en ze schenen hem te herkennen. Eén gaf hem zelfs een likje. Er was echter taal noch teken van zijn ex-vrouw te bespeuren.
'Holly?' Hij ging naar binnen. Meteen viel het hem op dat het binnen anders rook dan toen hij er ook nog woonde. Hij nam aan dat dat normaal was. Zijn aftershave, haarverzorgingsproducten en kleren maakten niet langer deel uit van het huis - omdat hijzelf er niet langer deel van uitmaakte. Toch rook het er niet naar parfum, zoals bij Susan. Ook rook het er niet huiselijk en naar tekenkrijt, zoals bij Madison. Het rook er zelfs niet naar de honden. De geur die hij rook, was meer... muf.
Toen hij de lamp eenmaal had aangeknipt, kon hij zien waarom. Allerlei stapels, van kleren tot tijdschriften en boeken, lagen op alle beschikbare oppervlakken - zelfs op een groot deel van de vloer - samen met een dikke laag stof. De rommel leek als een soort woekerplant uit de wanden te groeien. Er was maar een smal paadje overgebleven dat van de ene naar de andere kamer leidde.
Met de moord op Susan in gedachten kon hij wel begrijpen dat Holly's hoofd nu niet naar schoonmaken stond, maar wat hij hier aantrof, was niet het gevolg van een paar dagen of weken van verwaarlozing. Er waren maanden, zo niet jaren, voor nodig om zo veel rotzooi te verzamelen. Holly moest sinds hij bij haar was weggegaan, niets hebben weggegooid.
'Jezus, Holly,' mompelde hij. Ze was altijd al een verwoede verzamelaarster geweest. Ze hadden wel duizendmaal geruzied over het opruimen van de garage en de kasten. Nu ze hier in haar eentje woonde, zonder dat iemand iets deed aan haar neiging om alles te bewaren, voerde ze het wel heel extreem door.
Hij trok een krant onder een stapel papier vandaan. Met een grimas constateerde hij dat er een datum van dertien maanden geleden op stond.
Nadat hij haar tas op een doos met enveloppen en kopieerpapier had gelegd die op de eettafel stond, wilde hij weggaan. Hij prees zich gelukkig dat hij haar niet had aangetroffen, al was het natuurlijk vreemd dat ze niet thuis was terwijl ze net Gibbons had gebeld. Het hele huis had trouwens iets vreemds over zich. De rommel, dat beklemmende gevoel... Wat was er toch met haar?
Knorrig keerde hij op zijn schreden terug. Hij moest haar in elk geval laten weten dat hij haar tas had teruggebracht. Hij had het ding weliswaar duidelijk zichtbaar neergelegd, maar misschien zou het haar te midden van de rotzooi niet eens opvallen.
'Hallo?' Op weg naar boven roffelde hij tegen de wanden. Nog steeds geen reactie.
De deur van de slaapkamer stond op een kiertje. 'Holly?' Hij deed het licht aan voor het onwaarschijnlijke geval ze dwars door het blaffen van de honden, het aanbellen en roepen heen was blijven slapen.
Het bed was leeg. Overal lagen kleren opgestapeld, en dozen met de-hemel-mocht-weten-wat stonden op de kast, het nachtkastje, de toilettafel en de vloer. Haar slaapkamer was net zo lastig te betreden als de rest van het huis. Naast een stapeltje met wat eruitzag als schone was, zag hij zelfs speelgoed liggen: een grote doos met poppen, springtouw en rolschaatsen.
Wat moest Holly in vredesnaam met al dat kinderspul? En waarom lag er zo veel papier op de vloer, tot stevige ballen verfrommeld?
Nieuwsgierig raapte hij een papieren bal op en streek hem glad. Holly had er talloze malen 'Madison' op geschreven, met rode inkt, had het doorgekrast tot het papier was gescheurd en was opnieuw begonnen te schrijven. Hij streek nog een stuk papier glad. Meer van hetzelfde. En nog een, en nog een. Terwijl hij zich afvroeg wat dat voor de donder te betekenen had, kreeg hij Susans honden in het vizier. Ze vochten speels met een stuk stof met luipaardenprint.
Plotseling werd Caleb ijskoud. Die stof... Dat leek wel...
Hij bukte om het van de honden af te pakken en zag dat het was wat hij vreesde: een haltertopje. Precies zo een als Susan op de nacht van haar verdwijning had gedragen. Precies zo een als waarvan Holly had beweerd het nog nooit te hebben gezien.
Calebs telefoon verbrak de stilte. Het was inspecteur Gibbons. 'Ik weet niet wat hier aan de hand is,' zei hij, 'maar ik heb net Margie White voor niets uit bed gebeld. Ze zegt dat ze Holly niet heeft gebeld en dat ze niets af weet van een briefje van ene Tye.'
Calebs hart sloeg als een mokerhamer tegen zijn borstkas terwijl hij Holly's slaapkamer uit sprintte en de trap af racete. Hij nam er de tijd niet voor om de voordeur af te sluiten maar smeet deze achter zich dicht. Een paar tellen later zat hij achter het stuur van zijn Mustang, zette de versnelling in zijn achteruit en scheurde de oprit af.