Reading Online Novel

Tess Gerritsen(88)



‘Ik kan beginnen met jullie vragen te stellen. Jullie zijn degenen om wie het gaat, Claire. Jullie móéten weten wat de link tussen jullie drieën is.’

Ze keek naar Will en Teddy. De endomorf en de ectomorf. ‘Nou, het is níét dat we familie van elkaar zijn. Dat is duidelijk te zien. We lijken geen spat op elkaar.’

‘We woonden ook op heel verschillende plekken,’ zei Will. ‘Mijn vader en moeder zijn in Maryland vermoord.’

‘De mijne in Londen,’ zei Claire. Waar ik zelf ook bijna ben vermoord.

‘Teddy?’ vroeg Julian.

‘Ik zei dat ik er niet over wil praten,’ zei hij.

‘Maar het kan belangrijk zijn,’ zei Julian. ‘Wil je geen antwoorden op je vragen? Wil je niet weten waarom je ouders zijn gestorven?’

‘Dat weet ik allang. Omdat we op een boot zaten. Op de stomme boot van mijn vader die ergens voor de kust van een stom eiland lag. Als we niet waren gaan varen, als we gewoon thuis waren gebleven…’

‘Goed zo, Teddy,’ zei Claire aanmoedigend. ‘Vertel ons wat er op de boot is gebeurd.’

Eerst zei Teddy niets. Hij hield zijn hoofd gebogen en zijn blik op de ruwe tegels van het terras gericht. Toen hij uiteindelijk sprak, deed hij dat zo zachtjes dat ze moeite hadden hem te verstaan.

‘Er waren mannen met geweren,’ fluisterde hij. ‘Ik hoorde gegil. Mijn moeder. En mijn zusjes. Ik kon niks voor ze doen. Het enige wat ik kon doen…’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik haat water. Ik wil nooit meer op een boot.’

Claire liep naar hem toe en sloeg haar armen om hem heen. Ze voelde zijn hart in zijn magere borst kloppen als dat van een angstig vogeltje. ‘Het was niet jouw schuld,’ zei ze zachtjes. ‘Je had hen niet kunnen redden.’

‘Ik leef nog. Zij niet.’

‘Dat mag je jezelf niet verwijten. Verwijt het de mensen die het gedaan hebben. Of de pokkewereld waarin we leven. Of je vader, dat hij met jullie is gaan varen. Maar verwijt het niet jezelf, Teddy. Nooit.’

Hij maakte zich met een ruk van haar los en stapte achterwaarts uit de kring. ‘Ik wil niet meer meedoen met jullie stomme spel.’

‘Dit is geen spel,’ zei Julian.

‘Wel waar! Voor jullie is het een spel!’ zei Teddy kwaad. ‘Voor jou en je stomme club. Snap je niet dat het voor ons iets heel anders is? Dat het om ons leven gaat?’

‘Daarom moeten jullie juist proberen uit te zoeken wat er aan de hand is. Jullie drieën samen,’ zei Julian. ‘Steek de koppen bij elkaar en zoek uit wat jullie gemeen hebben. Jullie ouders, familie, school. Het gaat erom die ene link te vinden, die ene persoon die met jullie alle drie iets te maken heeft.’

‘Die ene persoon?’ vroeg Will kalm. ‘De moordenaar bedoel je.’

Julian knikte. ‘Ja, de moordenaar. Iemand die iets met jullie leven te maken heeft, of met dat van jullie ouders. Iemand die op dit moment misschien naar jullie op zoek is.’

Claire keek naar Will en herinnerde zich wat hij tegen haar had gezegd: Ik heb het gevoel dat ik je ergens van ken. Ze kon zich hem niet herinneren. Ze kon zich veel dingen niet herinneren, maar dat kwam omdat ze een kogel in haar hoofd had gehad. Ze kon die kogel bijna overal de schuld van geven – van haar slechte cijfers, haar slapeloosheid, haar opvliegende temperament.

En nu kreeg ze weer die pijn in haar hoofd. Dat kwam ook door die kogel.

Ze liep naar een kei en ging zitten om haar hoofd te masseren. Zachtjes wreef ze over de deuk in haar schedel. Het was een blijvende herinnering aan wat ze had verloren. Tussen haar voeten zag ze de loot van een jong boompje die tussen de tegels was opgeschoten. Zelfs graniet kon niet tegenhouden wat onstuitbaar was, dacht ze. Ooit zal deze scheut een boom zijn geworden die zo sterk is dat hij de tegels breekt en optilt. En als ik deze scheut zou kappen, komt er weer een andere.

Net zoals er altijd een nieuwe moordenaar komt.

Claire deed haar kast open en reikte naar de gehavende doos op de bovenste plank. Ze had er niet naar omgekeken sinds ze op Evensong was aangekomen en kon zich amper herinneren wat erin zat. Twee jaar geleden had ze hem samen met Barbara Buckley gevuld met spulletjes uit de flat van haar ouders in Londen. Sindsdien was de doos met haar meegereisd, van Londen naar Ithaca en van Ithaca naar Evensong, maar ze had hem niet één keer opengemaakt. Ze had het niet aangedurfd om hun gezichten weer te zien, bang voor de herinneringen die dat zou losmaken aan alles wat ze was kwijtgeraakt. Nu ging ze op haar bed zitten met de doos naast zich. Ze nam nog even de tijd om zich moed in te spreken en sloeg toen de kartonnen flappen opzij.

Bovenop lag een porseleinen eenhoorn. Izzy, dacht ze. Ik weet nog hoe hij heet. Hij was van haar moeder geweest, een mal prulding dat Isabel Ward ergens op een vlooienmarkt had gekocht. Ze had het haar geluksbeestje genoemd. Maar het heeft je geen geluk gebracht, mam. Geen van ons.