Storm op komst(51)
‘Erger dan de dood? Wat kan er nou erger zijn dan de dood?’ Vrijwel meteen gaf Paolo antwoord op zijn eigen vraag. ‘Martelen? Bedoel je dat ze ons gaan martelen?’ vroeg hij wanhopig.
‘Duimen dat het de pijnbank wordt.’ Nathan probeerde te grijnzen. ‘Ik moet nodig even strekken.’
Paolo schudde zijn hoofd. ‘Dit is niet het moment om grapjes te maken, Nathan.’
‘Wie maakt hier grapjes?’
Het rijtuig naderde ratelend het kasteel.
+++
Op de eerste verdieping van het kasteel bevond zich een bibliotheek: een lange, donkere zaal met kasten vol oude boeken. In elk schimmig hoekje – en daar had deze spookachtige ruimte er veel van – stond een borstbeeld op een piëdestal: strijders, heersers en tirannen, hun krachtige gezichten gevangen in marmer, bevroren in de tijd. Over de hele lengte van de zaal bevonden zich schoorsteenmantels waarin het vuur knetterde. In het midden stond een kolossale tafel. Op de troon aan het hoofdeinde zat een man.
Hij had een bleek gezicht en hij zat doodstil. Over zijn schouders hing een lange mantel van dik zwart bont, met hier en daar twee dode ogen die in het niets staarden. Eronder bevonden zich nog meer lagen zwart: een strak fluwelen wambuis, dat was versierd met goudbrokaat en edelstenen, en bij de hals werd bedekt door een witte plooikraag.
De deur aan de andere kant van de zaal ging knarsend open en Von Bliecke kwam binnen. Met Felson gehoorzaam naast hem dravend liep hij met grote passen naar de man op de troon. Voor de tafel bleef hij staan en liet zijn hakken klikken.
‘Prins Zeldt,’ mompelde hij met gebogen hoofd. ‘Ik kom uit Venetië.’
Op het eerste gezicht leek Zeldt een jongen; een bleke, broze jongen. Hij had een fijn, kleurloos gezicht met fletse, waterig blauwe ogen en keurig gekamd zilverblond haar. Maar toen het schijnsel van het haardvuur op zijn gezicht viel ontstond er een heel ander beeld en bleek hij allesbehalve jong te zijn. Onder de lagen doorschijnende huid van zijn gezicht ging een niet te peilen leeftijd schuil: hij had veertig kunnen zijn, of vijftig – of nog ouder.
Zeldt nam Von Bliecke met uitdrukkingsloze ogen op. ‘De gevangenen?’ vroeg hij met heldere, afgemeten stem.
‘Voor de deur.’
De prins gebaarde met zijn hand en een soldaat bracht de aan elkaar geketende Nathan en Paolo binnen. Paolo was bijna hysterisch, maar Nathan liet zich niet van zijn stuk brengen.
Zeldt keek hen met een onbewogen gezicht aan. ‘Twee maar?’ vroeg hij. ‘Waar is mademoiselle Topaz Saint Honoré? Heb ik niet duidelijk gezegd dat zij het belangrijkst was?’
Von Bliecke schraapte zijn keel. ‘Mademoiselle Saint Honoré is erin geslaagd te ontsnappen, samen met agent Chieverley. Er was niets aan te doen.’
Zeldt schoof zijn troon naar achteren en stond op. Hij liep naar Nathan en Paolo en bekeek hen van alle kanten. Paolo jammerde doodsbenauwd, maar Nathan schonk hem een brutale grijns.
‘Ook goeienavond,’ zei hij op lijzige toon. ‘Warm hè, hier binnen?’
Zeldt negeerde hem. Als een duistere schaduw ging hij naar Von Bliecke. ‘En hoe zit het met de víjfde agent?’ fluisterde hij.
‘De vijfde?’ De kapitein slikte moeizaam. ‘Nee. Vier agenten. De opdracht was om er vier gevangen te nemen.’
De prins hief zijn magere hand om hem tot zwijgen te brengen. ‘Ons contact in Punt Nul heeft laten weten dat zich nóg een agent bij de missie heeft aangesloten. De jonge Djones.’
Nathan en Paolo keken elkaar vanuit hun ooghoeken aan. Von Bliecke brak het zweet uit.
‘Jij was natuurlijk niet op de hoogte van die ontwikkeling,’ vervolgde Zeldt op naargeestige toon, ‘maar als jij je werk naar behoren had gedaan, zou je álle agenten gevangen hebben genomen.’
Von Bliecke knikte instemmend. ‘Uwe Hoogheid heeft gelijk. Het was mijn onoplettendheid.’
Eerst leek Zeldts starre uitdrukking niet te veranderen. Maar toen ontspande zijn gezicht en een flauwe glimlach deed het iets oplichten. ‘Je hebt gelijk. Er was niets aan te doen.’
De kapitein zuchtte opgelucht; misschien kwam hij hier toch levend vandaan.
Zeldt liep langzaam naar een deur halverwege de zaal. Hij was van metaal en had net als een kluisdeur een wiel, en een enkel bronzen handvat in de vorm van kronkelende slangen. Hij draaide aan het wiel en met een doffe klik ging de deur open. Erachter bevond zich een kleine kamer.
‘Je hebt de hele dag gereisd. Daar wordt de maaltijd geserveerd.’ De prins wenkte Von Bliecke.
De kapitein knikte gretig en liep met zijn hond aan zijn zij de zaal door. ‘Dank u, dank u. Ik zal geen fouten meer maken, dat beloof ik u.’
‘Je kunt de hond hier laten.’
De kapitein trok bleek weg. ‘Hoe bedoelt u?’