Reading Online Novel

Storm op komst(24)



‘Binnen enkele seconden ligt die bij de commandant,’ zei Topaz. Ze draaide zich vermoeid om naar Nathan, die nog steeds gefascineerd naar zijn spiegelbeeld keek. ‘Als je haar weer goed zit kunnen we misschien verder...?’

‘Het is die conditioner die ik van vader heb gekregen,’ verzuchtte Nathan. ‘Ik snap al die heisa over jojoba niet.’

Toen ze de kamer uit gingen viel Jakes oog op een klok. Over twintig minuten zouden ze bijeenkomen in de statiezaal en hij vroeg zich angstig af welke nieuwe onthullingen hem daar te wachten stonden.

Nathan en Topaz namen hem mee een trap af naar een volgende vreemde ruimte.

‘De portrettenbibliotheek,’ zei Topaz.

Vol ontzag bekeek Jake de langgerekte zaal. Langs de rechtermuur en die aan het eind stonden kasten met grote in leer gebonden boeken. De linkermuur hing vol met vierkante portretten van een centimeter of dertig, die eruitzagen als schilderijen van oude meesters. Jake was onder de indruk van de honderden gezichten die hem aanstaarden, maar de muur verborg nog een geheim: na tien seconden klonk er een belletje en kwam er luid knarsend een mechanisme in werking, waardoor alle portretten om hun as draaiden en er een ander portret achter vandaan kwam. Na nog eens tien seconden rinkelde het belletje weer en opnieuw draaiden de portretten weg om een derde serie gezichten te onthullen. Na een derde omwenteling keerden de oorspronkelijke portretten terug.

‘De gezichten aan de muur,’ lichtte Nathan toe, ‘zijn mensen uit de geschiedenis die op dit moment belangrijk of gevaarlijk zijn voor de Geheime Dienst van de Wakers.’ Hij nam een boek van een van de planken en bladerde door de stijve, gerimpelde bladzijden. ‘In de boeken staat nagenoeg de rest van de mensen die ooit geleefd hebben.’

‘Ssst!’ De stem kwam uit de schaduw aan het eind van de zaal. Jake zag in het halfdonker iemand achter een grote stapel boeken aan een massief houten bureau zitten. Het was een vrouw van in de vijftig en ze droeg een zwarte jurk uit de barok, met grote pofmouwen en een kanten kraag. Haar haar zat netjes weggestoken onder een kapje en op haar neus had ze een half leesbrilletje.

‘Dat is de hoofdbibliothecaresse, Lydia Wunderbar,’ vertelde Nathan op fluistertoon. ‘Ze ziet er misschien uit als iemand die zich strak aan de regeltjes houdt, maar je moet haar eens op de dansvloer zien!’

De voorlaatste stop van de bliksemrondleiding door het kasteel was de costumerie. Van alle vertrekken die Jake sinds de vorige avond had gezien, was deze grotachtige ruimte misschien wel het indrukwekkendst.

De ruimte was minstens vijf verdiepingen hoog, cilindrisch van vorm en had op elke verdieping een balkon. Ze bevond zich in een van de grote torens die Jake vanaf het schip had gezien. De verdiepingen, die stuk voor stuk vol hingen met een onvoorstelbare hoeveelheid kleren, hoofddeksels en accessoires, waren te bereiken met een trap en een enigszins gammele lift in het midden van de ruimte.

‘Hier hangen kleren uit de hele geschiedenis.’ Topaz had weer de rol van gids op zich genomen. ‘Op de begane grond de negentiende, twintigste en eenentwintigste eeuw, en van daaruit steeds verder terug in de tijd. Alles vanaf het oude Egypte tot de Maya’s tot het moderne Moskou. En elk kledingstuk is authentiek. Je zult begrijpen dat dit Nathans favoriete plek is. Er staan nog meer spiegels dan in zijn eigen suite.’

‘Tja,’ zei Nathan, ‘ik voel me nu eenmaal aangetrokken tot schoonheid.’

Jake keek met open mond om zich heen. Op de verdieping boven hen zag hij Oceane Noire een extravagante jurk passen. De assistentes waren in de weer met een panier, een hoepelconstructie om de rok wijd te doen uitstaan. Toen ze klaar waren nam Oceane een bevallige pose aan en bekeek zichzelf in de spiegel. ‘Mmm, hij moet wijder, véél wijder!’ hoorde Jake haar zeggen. Geduldig verwijderden de assistentes het afgekeurde kledingstuk.

‘Goedemorgen, signore Gondolfino. Mijn jasje zit als gegoten,’ zei Nathan op luide toon tegen een gedistingeerde, piekfijn geklede man, die met een monocle in zijn hand tussen de kledingrekken vandaan was gekomen. ‘Signore Luigi Gondolfino,’ liet Nathan Jake weten. ‘Hoofd van de costumerie. Een genie.’

Er verscheen een glimlach op Gondolfino’s gegroefde gezicht en hij hinkte naar hen toe. ‘Ben jij dat? De kleine Saint Honoré?’ vroeg hij met bevende stem. ‘Ik zou durven zweren dat je met de maand bekoorlijker wordt. Hoe was het in Londen? Hoeveel harten heb je gebroken?’

‘Alle harten in Londen zijn nog heel.’

‘Nonsens, nonsens – jij breekt harten. Dat is je plicht.’

‘Hoe maakt u het, signore Gondolfino,’ kwam Nathan tussenbeide. ‘Ik zei zojuist dat mijn nieuwe geborduurde redingote volmaakt zit.’