Reading Online Novel

Stil Bloed(19)



‘’k Heb ’m op zien kluutn gesloagn’, zei Luk Blomme.

Meyvis lachte. ‘Zoiets. Volgens hem was zijn dochter al twee keer op het appartement van Franssen geweest, zogezegd om een eindwerk te bespreken. De directrice van het CVO bevestigde trouwens dat ze onlangs een gesprek had met Franssen over zijn contacten met studentes. Volgens haar stond er zelfs een tuchtprocedure aan te komen.’

‘Heeft Tommeleyn een alibi?’ vroeg Liese.

‘Een kleintje. De ochtend van de moord lag hij in zijn bed te bekomen van een kater. Zijn vrouw bevestigt dat.’

‘Geloof je haar?’

Evy Mevis schudde haar hoofd. ‘Met permissie, commissaris, maar dat is volgens mij niet echt belangrijk. We moeten hier wel een beetje tijd in steken, maar het leidt nergens toe, en dat weet u zelf ook wel.’

Liese wist het. ‘De moord in Brussel?’ vroeg ze.

De inspecteur knikte. ‘Tommeleyn heeft Franssen een aframmeling gegeven, maar ik zie hem niet in staat om een moord te plegen. Laat staan om drie maanden voordien hetzelfde te gaan doen in Brussel. Tenzij die Caestecker ook al aan zijn dochter had gezeten’, voegde ze er grijnzend aan toe.

De rest van de briefing hadden ze de taken voor de komende twee dagen besproken. Liese had erop toegezien dat ze hoofdinspecteur Borms de lakens liet uitdelen: wat Oostende betrof was het zijn onderzoek, het zijne en dat van commissaris Coleyne. Hoe minder ze Tango Charlie op stang zou jagen, hoe beter, wist ze. Borms wilde onder meer focussen op de lappenpop, voorlopig de enige aanwijzing die ze hadden en, naast de wurging, het enige wat beide moorden met elkaar verbond.

Na het eten vond Liese met veel creativiteit en het nodige gesakker toch iets wat ermee door kon voor de fondsenwervingsavond in het museum. De halfhoge bruine schoenen vloekten wel met het jurkje dat ze meegebracht had, maar beter lukte haar niet.

‘Ben je klaar?’ vroeg Simon.

Ze stond met haar eyeliner in de hand voor de spiegel.

‘Nu al? Het is verdorie pas zeven uur!’

‘We gaan iets drinken voor het begint.’

‘We zullen daar ook wel iets te drinken krijgen, neem ik aan.’

‘Kom nu, ik wil je iets laten zien.’

‘Geef me nog vijf minuten.’ Ze probeerde zich voor de kleine spiegel te concentreren op haar make-up.

‘Ik wacht beneden’, zei Simon.

Het Hotel du Parc lag aan het Marie-Joséplein, in de schaduw van het immense Casino-Kursaal. Er was nog een tafeltje vrij op het terras, maar ondanks de schitterende zomeravond wilde Simon er niet van weten. Hij beende meteen bij de Brasserie naar binnen.

‘Je moet het interieur zien’, zei hij toen ze een plaats bij het venster hadden gevonden. ‘Pure art deco, begin jaren dertig opengegaan en nog nauwelijks veranderd.’

Het bruine café met de houten stoelen en tafels deden haar aan een van haar favoriete Brusselse cafés denken, en ze zei het hem.

‘Ja, Le Coq. Ken je die foto van Josse De Pauw en zijn copains? Die is in Le Coq genomen, dik twintig jaar geleden. Arno, Marc Didden, Jan Decorte en dinges… die regisseur…’

‘Deruddere?’

‘Dominique Deruddere, juist. Iconische foto. Vorige zomer hebben ze die foto opnieuw laten nemen, dezelfde mannen in een bijna identieke opstelling, maar dan hier, in Hotel du Parc.’

‘Ah. Leuk.’ Ze glimlachte.

Terwijl Simon twee glazen witte wijn bestelde, keek Liese dromerig naar buiten. Toeristen in de waanzinnigste vakantieoutfits schuifelden voorbij de smalle ruimte tussen de terrastafels en de straat. Simons telefoon ging over, en aan de begroeting hoorde ze meteen dat het zijn boezemvriend Jamal was. Simon had aardig wat vrienden, en van sommigen kon Liese zich voorstellen dat ze ooit zouden verdwijnen, maar tussen de Marokkaanse Belg Jamal en Simon was er bijna sprake van een soort chemie. Jamal was na veel halve en hele baantjes teruggekeerd naar zijn oude liefde en runde een goeddraaiend zaakje in schoenreparaties. Terwijl Liese met een half oor naar hun conversatie luisterde, besefte ze maar weer eens dat ze, in tegenstelling tot Simon, weinig of geen vrienden had.

‘Alles goed met hem?’ vroeg ze toen Simon zijn mobieltje had weggestopt.

‘Heel goed.’

Ze klonken. Simon keek om zich heen.

‘Hier is echt geschiedenis geschreven’, zei hij glimlachend. Hij had die jongensachtige flikkering in zijn ogen die hij altijd had als hij enthousiast was over iets. ‘Toen de nazi’s aan de macht kwamen, zijn veel kunstenaars van Berlijn naar Oostende gevlucht en onder meer hier beland, in Hotel du Parc.’ Hij wees lukraak naar een tafeltje wat verderop. ‘Hier heeft Joseph Roth zitten schrijven, stel je voor!’

Liese keek zo onschuldig mogelijk en wees het tafeltje aan. ‘Aan dat tafeltje daar? Ben je daar zeker van?’