Politie(22)
‘Niemand wil een mislukte leider volgen, Hagen.’
‘Mijn mensen zijn blind noch doof, ze weten dat we vastzitten. En ze weten ook dat goede leiders in staat moeten zijn om van koers te veranderen.’
‘Goede leiders weten hoe ze hun manschappen moeten inspireren.’
Hagen slikte. Slikte weg wat hij wilde zeggen. Dat hij op de krijgsschool college had gegeven over leiderschap terwijl Bellman nog met een speelgoedgeweertje rondliep. En als Bellman zo verdomde goed was in het inspireren van zijn ondergeschikten, hoe inspireerde hij hem dan, Gunnar Hagen? Maar hij was te moe, te gefrustreerd om de volgende woorden in te slikken waarvan hij wist dat ze Mikael Bellman enorm zouden ergeren: ‘We hadden succes met dat onafhankelijke team dat Harry Hole formeerde, herinner je je dat? Die moorden op Ustaoset waren nooit opgelost als…’
‘Ik geloof dat je me hebt gehoord, Hagen. Ik zal de leiding van het onderzoeksteam onder de loep nemen. De leiding is verantwoordelijk voor de cultuur onder de mensen en het lijkt wel of men niet resultaatgericht genoeg is. Als er verder niets is, ik heb zo meteen een vergadering.’
Hagen kon zijn oren nauwelijks geloven. Hij stond op met stijve benen, alsof er geen bloed meer door zijn aderen was gestroomd in de korte tijd dat hij op de smalle, lage stoel had gezeten. Hij strompelde naar de deur.
‘Trouwens,’ zei Bellman achter hem en Hagen hoorde dat hij een geeuw moest smoren. ‘Nog nieuws in de Gusto-zaak?’
‘Zoals je zelf al zei,’ zei Hagen zonder zich om te draaien, hij wilde Bellman zijn gezicht niet tonen, waarin – in tegenstelling tot zijn benen – de aderen onder enorme druk leken te staan. Maar zijn stem trilde wel een beetje van razernij: ‘Die zaak heeft geen prioriteit meer.’
Mikael Bellman wachtte tot de deur was dichtgevallen en hij hoorde het afdelingshoofd in de receptie ‘tot ziens’ tegen de secretaresse zeggen. Toen plofte hij neer op zijn leren stoel met hoge rug en zakte in elkaar. Hij had Hagen niet bij zich geroepen om hem te vragen naar de politiemoorden en hij vermoedde dat Hagen dat heel goed had begrepen. Het kwam door het telefoontje van Isabelle Skøyen dat hij een uurtje geleden had gekregen. Ze was uiteraard weer gekomen met dat oude liedje dat ze door deze onopgeloste politiemoorden beiden ongeschikt en machteloos leken. En dat zij, in tegenstelling tot hem, afhankelijk was van de gunst van de kiezers. Hij had ‘ja’ en ‘hm’ gezegd en gewacht op het moment dat ze klaar was en hij kon ophangen toen zij de bom had laten vallen: ‘Hij is bezig wakker te worden.’
Bellman zat met zijn ellebogen op tafel en zijn hoofd rustte in zijn handen. Hij staarde naar de blanke lak van het bureau waarin hij de verwrongen contouren van zichzelf kon zien. Vrouwen vonden hem knap. Isabelle had het ronduit tegen hem gezegd, dat het daarom was: ze hield van knappe mannen. Dat ze daarom seks had gehad met Gusto. Die knappe jongen. Als Elvis. Mensen trokken vaak de verkeerde conclusie als mannen knap waren. Mikael dacht aan de man van Kripos, de man die het had geprobeerd, de man die Mikael had willen kussen. Hij dacht aan Isabelle. En aan Gusto. Hij stelde zich hen voor. Hij stelde zich hun drieën voor. Hij stond ineens op. Liep weer naar het raam.
Het was in gang gezet. Ze had het gezegd. In gang gezet. Het enige dat hij hoefde te doen, was wachten. Hij zou zich rustiger moeten voelen, vriendelijker tegenover zijn omgeving. Dus waarom had hij een mes in Hagens rug gestoken en het rondgedraaid? Om hem te zien spartelen? Alleen maar om een ander gekweld gezicht te zien, net zo gekweld als dat gezicht dat weerspiegeld werd door het glimmende bureaublad? Maar binnenkort zou het voorbij zijn. Alles lag nu in haar handen. En als gedaan was wat er gedaan moest worden, kon alles weer verdergaan zoals voorheen. Ze konden Asajev, Gusto en de man over wie men maar niet ophield met praten, Harry Hole, vergeten. Zo was het, alles en iedereen kwam vroeg of laat in het vergeetboek. Uiteindelijk de politiemoorden ook.
Alles was als voorheen.
Mikael Bellman vroeg zich af of hij dat ook echt wilde, maar stopte daarover na te denken. Hij besloot er niet meer aan te denken. Hij wist toch dat dat was wat hij wilde.
Hoofdstuk 7
Ståle Aune haalde adem. Dit was een van die kruispunten in de therapie waarop hij een keus moest maken. Hij koos: ‘Het is mogelijk dat je seksualiteit zich niet volledig heeft kunnen ontplooien.’
De patiënt keek hem aan. Klein lachje. Smalle ogen. De slanke hand met die bijna abnormaal lange vingers werd opgetild, leek zin te hebben om de stropdas op het colbert met krijtstreepje recht te trekken, maar hij bedacht zich. Ståle had die beweging al een paar keer eerder gezien en de patiënt leek een concrete dwanghandeling te hebben afgeleerd terwijl de inleidende rituelen nog wel werden uitgevoerd: de hand wilde iets doen, een onvoltooide handeling die op zich zinlozer leek dan de oorspronkelijke, onvrijwillige, maar in elk geval te begrijpen, handeling. Als een litteken dat overbleef, een klein gebrek. Een echo. Een herinnering dat niets helemaal verdwijnt, dat alles op de een of andere manier een residu afzet. Een gewoonte die je had. Een herinnering.