Reading Online Novel

Nacht in Parijs(64)



‘Chef!’

Op een draf komt Renoir aanlopen in gezelschap van een aantrekkelijke jonge vrouw die Jarre niet kent.

‘Mag ik u voorstellen: Claire Buisson. Claire is hoofd van de forensische recherche.’

‘Mevrouw Buisson.’ Terwijl Jarre de vrouw de hand schudt, verbaast hij zich er opnieuw over hoe snel iedereen is opgetrommeld.

‘Kunnen we beginnen?’ vraagt ze ongeduldig.

‘Pardon?’

‘U had opdracht gegeven om niets aan te raken.’

In plaats van haar terecht te wijzen voor haar impertinentie, wijst hij naar de container. ‘DNA, vingerafdrukken van alles waar maar wat te vinden is, papier, plastic hoesje, dolk, wat voor dolk is het, mogelijke schotwonden. Ik wil die hele vuilnisbak onderzocht hebben, inclusief het complete parkeerterrein rondom het stadion. En graag een beetje rap.’

Sputterend gaat Claire Buisson aan de slag.

‘Renoir?’ Jarre ziet nog net de wellustige blik waarmee zijn assistent de vrouw nakijkt.

‘Ja, chef?’

‘Wat heb je?’

Renoir haalt een notitieboekje tevoorschijn. ‘Het stoffelijk overschot is vanochtend om vijf minuten over tien gevonden door medewerkers van de gemeentelijke vuilophaaldienst. De chauffeur is via de rue Henri Delaunay het parkeerterrein opgereden en heeft zijn wagen hier neergezet, waarna zijn collega’s…’ – hij noemt drie namen en wijst naar het groepje mannen in oranje overalls dat een eindje verderop staat te roken – ‘… de vuilcontainers hebben aangesleept.’

Jarre knikt ten teken dat hij straks zelf met de vuilnismannen wil spreken. ‘Hoe hebben ze het lijk ontdekt?’

‘Lijkt me niet zo moeilijk.’ Grijnzend knijpt Renoir zijn neus dicht.

Jarre kan er niet om lachen. ‘Komt de vuilniswagen iedere dinsdag hier langs?’

‘Iedere dinsdag- en vrijdagochtend.’ Renoir bladert terug. ‘En beide dagen rond tien uur.’

‘En van wie zijn die bakken?’

‘Van het stadion.’

Jarre is allesbehalve een voetbalkenner, maar volgens hem is Paris Saint-Germain de vaste bespeler van het Stade de France en ligt de voetbalcompetitie nu stil. ‘Was er gisteren een wedstrijd?’

‘Zondag,’ antwoordt Renoir alsof hij het een domme vraag vindt. ‘In het kader van het jeugdvakantiewerk was er een open dag voor zogenaamde achterstandskinderen uit de banlieus.’ De cynische ondertoon is overduidelijk. ‘Hardlopen, verspringen, hoogspringen. Touwtjespringen met en zonder boerka. Gisteren is de rotzooi die de kinderen hebben achtergelaten, bij elkaar geveegd en in de containers gestopt.’

‘En sindsdien staan die containers hier?’

‘Sinds gisteravond zes uur.’

Hoewel Renoir een enorme hufter blijft, is Jarre toch onder de indruk van de hoeveelheid informatie die zijn assistent in korte tijd heeft verzameld. Ondertussen laat hij de omgeving op zich inwerken. De arcades met daarboven de snelweg, het hek rond de parkeerplaats, de hoge wand van het stadion. Geen flats, geen huizen, geen bewoners. Hij probeert zich voor te stellen hoe de parkeerplaats er ’s avonds en ’s nachts bij ligt. Waarschijnlijk zo desolaat dat niemand hier graag komt. Alhoewel, aan de oostzijde van het Stade de France bevinden zich verschillende grote hotels. Misschien maken de hotelgasten wel gebruik van deze parkeerplaats.

‘De parkeerplaats wordt ’s nachts bewaakt,’ zegt Renoir alsof hij de gedachten van zijn chef heeft gelezen. ‘Ik krijg een lijst van het beveiligingspersoneel en wie er vannacht dienst had. En ik heb de beelden opgevraagd van alle bewakingscamera’s in de buurt.’

Jarre knikt.

‘Auguste, wat doe jij hier?’

Wanneer hij zich omdraait, kijkt hij recht in het bolle gezicht van Gérard Paquet. Na alle opgefokte jonkies voelt het goed om een oude bekende tegen te komen. Gérard is al meer dan dertig jaar lijkschouwer voor het parket van Saint-Denis.

‘Ik dacht dat ze jou naar een van de kelders van het hoofdkantoor hadden verbannen,’ klinkt het plagerig.

‘Ik vervang de hoofdcommissaris,’ zegt Jarre. ‘Tijdelijk.’

‘En dan krijg je meteen zo’n smerige zaak.’ De lijklucht is Gérard duidelijk niet ontgaan. ‘Weet je al wie de dode is?’

‘Guy Lavillier.’

‘De politicus?’

Jarre knikt. ‘De pers is nog niet geïnformeerd,’ zegt hij na het zien van Gérards verbaasde blik, ‘en dat wil ik nog even zo houden.’ Terwijl hij naar de vuilcontainer kijkt waar Buisson en haar team bezig zijn, vraagt hij zich af of hij de lijkschouwer moet waarschuwen. Onzin. Gérard heeft in zijn lange loopbaan wel meer lelijke lijken gezien. ‘De gebruikelijke riedel, Gérard. Doodstijdstip, doodsoorzaak, et cetera.’