1
Tweeduizend kilo.
Dat was ongeveer het gewicht van de inhoud van het krat. Het krat was met een vorklifttruck van de oplegger getild en stond nu achter in de kleinere bestelbus. De achterklep was dichtgedaan en afgesloten met twee verschillende sloten, een sleutelslot en een cijferslot. Elk slot zou onverwoestbaar zijn, maar in werkelijkheid was elk slot natuurlijk te openen en elke deur open te breken, als er maar genoeg tijd was.
De man klom achter het stuur van de bestelbus, trok het portier dicht, deed hem van binnenuit op slot, startte de motor, trapte op het gaspedaal, zette de airco aan en verstelde zijn stoel. Hij had een lange rit voor de boeg en niet veel tijd om zijn bestemming te bereiken.
En het was zo heet als de hel. Misschien wel heter. Het landschap zag er vervormd uit in de opstijgende, hete lucht. Hij keek er maar niet naar, anders moest hij misschien wel kotsen.
Hij had liever een gewapend escorte gehad, het allerliefst een Abrams-tank, maar daar was geen budget voor en dat was ook niet het plan. De grond was rotsachtig en, verderop, bergachtig. De wegen hadden meer gaten dan asfalt. Hij had wapens en meer dan genoeg munitie bij zich, maar hij was de enige inzittende en had slechts één vinger om een trekker over te kunnen halen.
Hij droeg geen uniform meer. Dat had hij ongeveer een uur geleden voor de laatste keer uitgetrokken. Hij raakte zijn ‘nieuwe’ kleren even aan. Ze waren versleten en niet echt schoon. Hij haalde zijn wegenkaart tevoorschijn en legde hem opengeslagen op de zitting naast zich.
Toen reed de vrachtwagen met oplegger weg en was hij alleen in the middle of nowhere in een land dat grotendeels nog in de middeleeuwen leefde.
Hij keek naar het indrukwekkende landschap om zich heen en dacht even aan hoe hij hier verzeild was geraakt. Op dat moment had het moedig geleken, heldhaftig zelfs. Maar nu vond hij zichzelf de grootste stomkop ter wereld, omdat hij deze missie met zo’n kleine overlevingskans op zich had genomen.
Maar goed, hij was hier. En hij was alleen. Hij moest een opdracht uitvoeren en daar kon hij dus maar beter aan beginnen. En als hij doodging, nou ja, dan waren zijn wereldse zorgen voorbij en was er minstens één iemand die om hem rouwde.
Behalve de wegenkaart had hij een gps. Maar dat was net een gatenkaas, alsof de satellieten boven hem niet wisten dat dit een land was en dat hier ook mensen waren die van a naar b wilden. Vandaar de ouderwetse, papieren versie op de stoel naast hem.
Hij zette de bestelbus in de versnelling en dacht aan de inhoud van het krat. Het was een bijzondere, speciale vracht die ruim tweeduizend kilo woog. Zonder deze vracht was hij ten dode opgeschreven en zelfs mét deze vracht was hij misschien ten dode opgeschreven. Maar zijn kansen waren een stuk groter mét.
Terwijl hij over de oneffen weg reed, rekende hij uit dat hij twintig uur stevig door moest rijden. Hier waren geen snelwegen. Het zou een moeizame en hobbelige rit worden. En misschien zouden er zelfs mensen zijn die op hem schoten.
Er zouden ook mensen zijn die hem aan het einde van de rit opwachtten. De vracht zou worden overgeladen, net als hij. Er waren berichten heen en weer gestuurd. Beloftes gedaan. Verbintenissen aangegaan. Nu was het alleen aan hem om zich hierdoor heen te slaan en moesten de anderen zich aan hun woord houden.
Dat had tijdens de eindeloze besprekingen met mensen in overhemd en stropdas en met hun smartphones die continu piepten allemaal prima geklonken. Maar hier, in zijn eentje, met niets om zich heen behalve het meest onaangename landschap dat je je maar kunt voorstellen, klonk het allemaal bedrieglijk.
Maar hij was een soldaat en dus ging hij ermee door.
Hij reed naar de bergen in de verte. Hij had nog geen snipper persoonlijke informatie bij zich. Wel had hij documenten die hem een veilige doorgang door het gebied zouden moeten bieden.
Zouden moeten bieden, niet boden.
Wanneer hij werd aangehouden en de documenten onvoldoende bleken, zou hij zich eruit moeten kletsen. Als ze vroegen of ze mochten zien wat er in de bestelbus zat, moest hij weigeren. Als ze bleven aandringen, had hij een klein metalen doosje met een matzwarte buitenkant. Aan de zijkant zat een schakelaar en bovenop een rood knopje. Wanneer hij de schakelaar omzette en het knopje indrukte, was alles nog steeds in orde. Maar zodra zijn vinger het knopje losliet terwijl het apparaat nog aanstond, zouden hij en alles en iedereen binnen een afstand van twintig vierkante meter van de aardbodem worden weggevaagd.