Home>>read Het diner free online

Het diner

By:Herman Koch

1


We gingen eten in het restaurant. Ik ga niet zeggen welk restaurant, want dan zit het er de volgende keer waarschijnlijk vol met mensen die komen kijken of wij er ook weer zitten. Serge had gereserveerd. Dat doet híj altijd, reserveren. Het restaurant is er zo een van het soort waar je drie maanden van tevoren moet bellen – of zes, of acht, ik ben inmiddels de tel kwijt. Zelf wil ik nooit drie maanden van tevoren weten waar ik op een bepaalde avond ga eten, maar kennelijk zijn er mensen die daar totaal geen moeite mee hebben. Als de historici over een paar eeuwen willen weten hoe achterlijk de mensheid was aan het begin van de eenentwintigste eeuw hoeven ze alleen maar een kijkje in de computers van de zogenoemde toprestaurants te nemen, want al die gegevens worden bewaard, dat weet ik toevallig. Wanneer meneer L. de vorige keer bereid was om drie maanden op een raamtafeltje te wachten dan wacht hij nu ook wel vijf maanden op een tafeltje naast de deur van het toilet – dat noemen ze in die restaurants ‘het bijhouden van de klantgegevens’.

Serge reserveert nooit drie maanden van tevoren. Serge reserveert op de dag zelf, dat vindt hij een sport, zegt hij. Er zijn restaurants die altijd een tafeltje vrijhouden voor mensen als Serge Lohman, en dit restaurant is er een van. Een van de vele moet ik eigenlijk zeggen. Je kunt je afvragen of er in het hele land nog een restaurant te vinden is waar ze niet in een stuip schieten wanneer ze de naam Lohman door de telefoon horen. Hij belt natuurlijk niet zelf, dat laat hij zijn secretaresse of een van zijn naaste medewerkers doen. ‘Maak je geen zorgen,’ zei hij toen ik hem een paar dagen geleden aan de lijn had. ‘Ze kennen me daar, ik regel wel een tafeltje.’ Ik had alleen maar gevraagd of we elkaar nog zouden bellen voor het geval er geen plaats was, en waar we dan naartoe zouden kunnen gaan. Er klonk iets meewarigs door in zijn stem aan de andere kant van de lijn, ik kon bijna zíén hoe hij zijn hoofd schudde. Een sport.

Er was één ding waar ik vanavond geen zin in had. Ik wilde er niet bij zijn wanneer Serge Lohman door de restauranthouder of dienstdoende gerant als een oude kennis zou worden begroet; hoe hij door de serveersters naar het mooiste tafeltje aan de tuinzijde zou worden begeleid, en hoe Serge zelf zou doen of het allemaal niks te betekenen had, dat hij diep in zijn hart altijd een gewone jongen was gebleven en zich daarom vooral op zijn gemak voelde tussen andere gewone mensen.

Daarom had ik tegen hem gezegd dat we elkaar wel in het restaurant zouden zien en niet, zoals hij had voorgesteld, in het café om de hoek. Het was een café waar ook veel gewone mensen kwamen. Hoe Serge Lohman daar zou binnenstappen, als gewone jongen, met een grijns die zoveel wilde zeggen als dat al die gewone mensen vooral moesten blijven doorpraten en net moesten doen of hij er niet was – ook daar had ik vanavond geen zin in.





2


Omdat het restaurant maar een paar straten van ons huis ligt gingen we lopen. Zo kwamen we ook langs het café waar ik niet met Serge had willen afspreken. Ik had mijn arm om het middel van mijn vrouw geslagen, haar hand bevond zich ergens onder mijn jasje. Aan de gevel van het café straalde de warme, roodwitte lichtreclame van het biermerk dat er binnen werd geschonken. ‘We zijn te vroeg,’ zei ik. ‘Of beter gezegd: als we nu al gaan, zijn we wel heel erg precies op tijd.’

Mijn vrouw, ik moet dat niet meer zeggen. Ze heet Claire. Haar ouders hadden haar Marie Claire genoemd, maar later wilde Claire niet net zo als een tijdschrift heten. Soms noem ik haar Marie om haar te plagen. Maar ik noem haar zelden mijn vrouw – bij officiële gelegenheden af en toe, in zinnen als: ‘Mijn vrouw kan op dit moment niet aan de telefoon komen’, of: ‘Mijn vrouw weet toch echt zeker dat zij een kamer met uitzicht op zee had gereserveerd.’

Op dit soort avonden koesteren Claire en ik de momenten waarop we nog even met zijn tweeën zijn. Het is dan net of alles nog openligt, het lijkt zelfs dat de eetafspraak op een vergissing berust, dat we gewoon met zijn tweeën op stap zijn. Wanneer ik een definitie zou moeten geven van geluk, dan is het deze: het geluk heeft aan zichzelf genoeg, het heeft geen getuigen nodig. ‘Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze’, luidt de eerste zin van Tolstojs Anna Karenina. Ik zou daar hooguit nog aan toe willen voegen dat de ongelukkige gezinnen – en dan binnen die gezinnen in de eerste plaats de ongelukkige echtparen – het nooit alleen afkunnen. Hoe meer getuigen hoe beter. Het ongeluk is altijd op zoek naar gezelschap. Het ongeluk kan niet tegen stilte – het kan vooral niet tegen de ongemakkelijke stiltes die er vallen wanneer het alleen is.