Het Zevende Kind(23)
‘Magna?’ Hij hoorde tot zijn verrassing zijn eigen stem die vraag uitspreken – gevormd als één woord. ‘Ja. Zo hebben de kinderen hier haar altijd genoemd,’ zei ze. ‘Dus zo heeft ze altijd geheten. Ik weet eigenlijk niet waarom, maar zo is dat met sommige mensen. Ze willen niet als helden bekendstaan, en dat is misschien niet iets van onze tijd. Martha Ladegaard werd de eerste directrice van Kongslund, precies twaalf jaar na de opening op 13 mei 1948 – en het is deze datum waarop we dinsdag haar zestigjarig jubileum vieren, ook al is ze natuurlijk al een tijdje geleden met pensioen gegaan. Ze betekende alles voor deze plek.’
Dat klonk vreemd plechtig.
Het was even stil. Toen mompelde Knud: ‘Laat de kinderen tot mij komen...’ Zijn stem klonk schor na de hoestbuien, en er ging een schokje door Susanne Ingemann heen, alsof ze dit citaat ongepast vond.
De journalist schraapte zijn keel en stelde zijn eerste echte vraag sinds ze aangekomen waren. ‘Destijds, in de jaren veertig en vijftig... Ik begrijp dat dat de echt grote lichtingen waren in Denemarken – met werkelijk grote aantallen adopties?’
‘Dat klopt,’ zei Susanne Ingemann, een beetje op de toon van een lerares die een bijzonder slimme leerling antwoord geeft.
Nils Jensen pakte zijn camera en zette hem aan. Misschien was het verbeelding, of misschien was hun gastvrouw ineens waakzamer geworden dan tijdens de rondleiding.
‘Dat ging door tot in de jaren zestig,’ zei ze. ‘Maar tegenwoordig zijn er bijna geen Deense kinderen meer die worden opgegeven voor adoptie – en die dat wel worden, tja, die hebben wij hier. Dit zijn kinderen die niet bij hun ouders kunnen blijven – om bijzondere redenen. Misbruik... ziekte... Ik ben in 1989 directrice geworden, toen juffrouw Ladegaard met pensioen ging.’
‘Maar destijds,’ zei de journalist. ‘In de jaren vijftig en zestig, toen waren het toch volkomen normale kinderen die gewoon ongewenst waren door hun ouders?’
‘Jawel, gewoon – als je het op die manier wilt uitdrukken. Hun vaders waren er vaak allang vandoor gegaan. Of men wist in veel gevallen überhaupt niet wie dat waren. En dan was alleen de moeder nog over, die vaak heel jong was.’
‘En ze verbleven dus hier... in dezelfde kamers als nu?’
‘Ja.’ En daarna op dezelfde licht arrogante toon als eerder: ‘Waar anders?’
Knud leunde naar voren, en toen vroeg hij opeens met heldere stem: ‘Mogen we de Zuigelingenkamer zien?’
Susanne Ingemann liet haar theekopje een ogenblik onbeweeglijk vijf centimeter van haar lippen hangen. Het was niet zozeer de verstarde beweging als de sfeer in de ruimte, die van het ene moment op het andere veranderde.
‘De Zuigelingenkamer?’ Ze sprak het woord heel langzaam uit.
‘Ja.’
Op dat moment begreep Nils Jensen de provocatie. Knud Tåsing had haar laten weten dat hij een diepere kennis bezat dan die de laatste vijf decennia lang uit legio enthousiaste tijdschriftartikelen gehaald had kunnen worden. Een toevallige bezoeker kon niet weten dat de kamer voor de allerkleinste kinderen zo genoemd werd. Dat gold ook voor Knud.
Hij had het woord rechtstreeks van het formulier uit de anonieme brief.
Dat was het moment dat ze beseften dat ze niet alleen waren. Het geluid bereikte hen eerst – toen de beweging.
Hij moest in een stoel hebben gezeten, bijna in het donker achter de witte pilaar, die de tuinkamer van de woonkamer scheidde. Hij kwam naar de tafel toe en stelde zich in het licht van de twee prachtige naar het oosten gerichte ramen op. De twee reporters staarden hem aan zonder hun verbazing te kunnen verbergen.
‘Dit is Carl Malle,’ zei Susanne Ingemann. ‘Hij is hier te gast...’ Ze hield een kleine pauze. ‘... Als vertegenwoordiger van het ministerie van Nationale Zaken.’
Het kwam Nils voor dat ze het woord ‘vertegenwoordiger’ met een licht sarcasme uitsprak.
‘Ja,’ zei de grote man voor hen en knikte, alsof hij hen begroette, maar zonder zijn hand uit te steken. ‘Ik werk als veiligheidschef voor het ministerie. Dus het geeft waarschijnlijk niet als ik meeluister?’ Zonder een antwoord af te wachten, nam hij naast de directrice op de bank plaats. Hij was bijna een kop groter dan zij, merkte Nils op.
‘Nou, eigenlijk...’ begon Knud Tåsing, maar stopte toen, alsof hij niet echt een goede reden kon vinden om een vreemde man een huis uit te gooien, waar hij zelf te gast was.
‘Zie het als een persconferentie,’ zei de grote man. ‘Helemaal officieel. Jullie zijn hier toch ook in officiële hoedanigheid, is het niet?’
‘Er is meestal meer dan één journalist aanwezig bij een persconferentie.’ Knud Tåsing had zijn stem weer hervonden en vocht om de onvoorziene situatie onder controle te krijgen.