Reading Online Novel

Gijp(27)



Wim: ‘Ik heb er op aangedrongen dat René fullprof werd. Hij zat voor zijn havo-examen maar hij had geen trek meer. Het was niet meer te combineren. Het leek me goed, wanneer hij met jongens als Ruud Geels en Pim Doesburg zou optrekken. Van die jongens kan hij veel opsteken. Hij heeft nog tal van tekortkomingen, slecht linkerbeen en de koptechniek. René is fullprof maar er wordt veel te weinig getraind. Zowel bij Cor Brom als bij Petescu werd er maar twee keer ’s morgens getraind. Het is een gezonde vent, laat zo’n jongen dan vaker trainen. Nu zit hij ’s morgens bij zijn moeder koffie te drinken. Ik hoop nu maar dat Hans Kraay hem leert verdedigen.’

René: ‘Men vergeet dat ik veel opkom, dat houdt in dat ik ook veel terug moet. Dat gaat niet altijd. Met een vrije opdracht speel ik het sterkst. De trainer moet mij op de meest verdedigende middenvelder van de tegenpartij zetten. Petescu zei altijd dat ik bij de verkeerde club zat. Volgens hem zou ik bij een topclub beter slagen, omdat ze daar goede waterdragers voor het vuile werk hebben. Dick Schoenaker bij Ajax, Wim Jansen bij Feyenoord en Jan Poortvliet bij PSV. Ik moet zo’n speler naast me hebben voor het vuile werk. Bij Sparta staat Louis van Gaal naast me, hij is nog te veel voetballer voor het vuile werk. Louis is wel een goede leider, hij praat veel met me.’

Wim: ‘Toch kan Ger Blok niet onder hem uit, wanneer René zo blijft spelen. Hij is rijp voor Jong Oranje.’

René: ‘Ik ben altijd gek van Ruud Krol geweest. Niet zo zeer als voetballer, maar als persoonlijkheid. Wanneer hij het veld opkomt, krijgt iedere tegenstander al een mentale tik. Petescu zei altijd dat ik op Wim Jansen moest letten, maar dergelijke spelers spreken mij niet aan. Ik kan genieten van Ling. In het veld maar ook in zijn interviews. Willem van Hanegem vind ik ook erg goed. Voor de wedstrijd tegen Ajax heb ik Ruud Krol goed bekeken. Ik had me voorgenomen hem geweldig te dollen, maar ik kwam weinig met hem in contact.’

Wim: ‘Voor zijn twintigste moet hij er zijn. Hij heeft gelukkig een onverschillig karakter, hij trekt zich niets van de pers aan.’

René: ‘Ik knip alleen de goede stukjes uit. Kritische stukjes gooi ik weg.’

Wim: ‘Als voetballer zou ik nooit een bal wegschoppen. Ik bleef naar oplossingen zoeken, dat heeft René gelukkig ook. Hij raakt nooit in paniek. Hij schopt de bal liever achter Pim Doesburg dan in de tribune.’

René: ‘Een bal de tribune in schoppen vind ik zo simpel voor een eredivisievoetballer. Het kan me niet schelen of een trainer me stijf scheldt. Dat doet me niets, ik blijf voetballen.’

Wim: ‘Dat komt omdat hij geen ontzag voor ouderen heeft. Wanneer hij geen mensen treft die hem aanvoelen krijgt hij problemen. Hij wil altijd het laatste woord hebben.’

René: ‘Mijn vader werd er gek van, overal kreeg ik ruzie. Mijn vader is bij iedere club bij het bestuur geroepen.’

Wim: ‘Ik weet niet hoe het komt. Mijn broers Janus en Freek waren bescheiden jongens. De jongere broers werden steeds brutaler. Cor is de jongste. Er ligt natuurlijk een wereld tussen bescheiden en brutaal.’

René: ‘Ik hoop maar dat ik klik met Kraay. Wanneer ik moet verdedigen, speel ik aanvallend zwak.’

Wim: ‘René heeft vooral problemen met trainers die zelf niet gevoetbald hebben. Ik las laatst dat Leo Beenhakker bij Zwart-Wit ’28 gespeeld had. Ik heb daar als trainer de grote successen meegemaakt, maar ik ken geen Leo Beenhakker.’

René: ‘Mijn doel is om bij de meest aanvallende club van Nederland te komen. Dat lijkt me geweldig, lekker aanvallen, en spelers naast me voor het vuile werk.’

Wim: ‘René is verdedigend minder sterk, dat valt extra op omdat hij nooit risicoloos speelt. In Zeist trof ik Arend van der Wel regelmatig. Wij zagen dat, maar de bondscoaches zagen het niet. De meeste spelers kwamen daar om precies volgens de opdracht te spelen. René kwam om te voetballen en omdat hij ook nog een grote mond had, viel hij af. Hij moet zich er nu zelf maar bij spelen. Voor zijn militaire dienst moet hij in een vertegenwoordigend elftal spelen. Hij moet zo spelen dat Zeist niet meer om hem heen kan.’

René: ‘Als Kraay me maar niet laat verdedigen.’





31. Onzin




-Nooit één trainer gehad die iets tegen je heeft gezegd waar je wél iets aan had?

‘Nee.’

-Kom op!

‘Nee. Echt niet.’

-Veertien jaar alleen maar onzin gehoord?

‘Inderdaad ja. Toon lef…scherp beginnen…let op bij dode spelmomenten. Dat soort dingen. Het was altijd allemaal hetzelfde. Onzin.’





32. ‘Verrek, tegen wie spelen we eigenlijk?




De interviews met de jonge René van der Gijp zijn een studie waard. Ze zijn origineel en grappig, niet zelden is de toon provocatief of een tikkeltje platvloers en altijd spat de jeugdige overmoed van de pagina’s. Het zijn stuk voor stuk verhalen die nu – in een tijd van alles controlerende perschefs en professionele mediatrainingen – niet meer bestaan.