Reading Online Novel

Getuige(95)



‘Maar ik weet het niet,’ snikt de man.

‘Kun je zeggen wanneer ze hier was?’ vraagt Joona voorzichtig. ‘Was het vandaag?’

‘Nu net,’ zegt hij. ‘Ze begon te gillen en...’

Joona begint langs het zijspoor te rennen en hoort dat de bevelhebber het verhoor overneemt. Met hese en barse stem vraagt hij de man wat hij met het meisje heeft gedaan, of hij haar aangeraakt heeft.

Joona stormt langs een roestig spoor. De duisternis beweegt zich in rookachtige formaties voor hem. Hij beklimt een trap en bevindt zich dan in een gang waar de leidingen onbedekt langs het plafond lopen.

In de verte ziet hij een poortdeur. Er sijpelt licht naar binnen en de vochtige betonnen vloer glinstert. De onderkant van de deur is beschadigd en hij weet zich eronderdoor te wurmen. Plotseling is hij buiten. Hij staat midden op het grove steengruis naast een stuk of vijftien roestige sporen. De sporen komen verderop samen als strengen haar in een paardenstaart en buigen enigszins af.

Verderop op de spoordijk loopt een magere gedaante. Ze heeft een hond bij zich. Joona rent in haar richting. Een metro raast op hoge snelheid langs hem. De grond trilt. Hij ziet haar af en toe vluchtig tussen de treinstellen terwijl hij verder rent door het onkruid langs de spoordijk. De grond is bedekt met gebroken glas, afval en oude condooms. Er klinkt een elektrisch gonzen en er komt een volgende metro aan uit Skärmarbrink. Joona is bijna bij de dunne gestalte, hij springt over het spoor, pakt haar magere arm beet en draait haar om. Ze is verrast en probeert hem te slaan, maar hij trekt zijn gezicht weg, verliest de grip om haar arm, houdt haar vast aan haar jack, ze slaat weer, rukt en wurmt zich uit haar jack, laat haar tas vallen en valt achterover in het grind.





108


Joona houdt de vrouw tegen de spoordijk gedrukt tussen distels en verwelkt fluitenkruid, blokkeert haar hand, wringt de steen eruit en probeert haar te kalmeren.

‘Ik wil alleen praten, ik wil...’

‘Laat me verdomme met rust,’ schreeuwt ze en ze probeert zich los te worstelen.

Ze schopt, maar hij houdt haar been tegen en blijft haar tegen de grond drukken. Ze ademt als een bang konijn. Haar kleine borsten bewegen mee met het hijgen. Het is een broodmagere vrouw, met gegroefd gezicht en gesprongen lippen. Veertig misschien, misschien zelfs maar dertig. Als ze zich niet los weet te worstelen, fluistert ze sorry en binnensmondse frases over het goedmaken met hem.

‘Rustig nu maar,’ herhaalt hij en hij laat haar los.

Ze kijkt hem schuw aan als ze opstaat en haar schoudertas van de grond raapt. Haar spichtige armen zitten vol littekens van injecties en aan de binnenkant van haar onderarm ziet hij een kapotgesneden tatoeage. Het zwarte t-shirt met de tekst kafka didn’t have much fun either is erg vies. Ze wrijft over haar mondhoeken, werpt een blik langs de rails en beweegt rondglurend opzij.

‘Wees niet bang, maar ik moet met je praten.’

‘Ik heb geen tijd,’ antwoordt ze snel.

‘Heb je iemand gezien toen je in de wagon in het depot was?’

‘Ik weet niet waar je het over hebt.’

‘Je was in een metrowagon.’

Ze geeft geen antwoord, perst haar lippen slechts op elkaar en krabt in haar nek. Hij pakt haar jack op, draait het goed en geeft het aan haar. Ze pakt het zonder te bedanken aan.

‘Ik zoek een meisje dat...’

‘Laat me verdomme met rust, ik heb niks gedaan.’

‘Dat zeg ik ook niet,’ antwoordt Joona vriendelijk.

‘Wat moet je dan?’

‘Ik zoek een meisje dat Vicky heet.’

‘Wat heeft dat met mij te maken?’

Joona pakt de opsporingsfoto van Vicky.

‘Ken ik niet,’ zegt ze automatisch.

‘Kijk nog eens.’

‘Heb je geld?’

‘Nee.’

‘Kun je me niet aan wat geld helpen?’

Op de brug passeert knarsend een metro en veroorzaakt vonkenregens.

‘Ik weet dat je in de bestuurderscabine verblijft,’ zegt Joona.

‘Daar is Susie mee begonnen,’ schuift ze de schuld af.

Joona laat haar de foto van Vicky weer zien.

‘Dit is Susies dochter,’ licht hij toe.

‘Ik wist niet dat ze kinderen had,’ zegt de vrouw en ze wrijft over haar neus.

De hoogspanningskabel langs de grond begint te zoemen.

‘Waar kende je Susie van?’

‘We zaten allebei in het volkstuintjescomplex zolang als dat ging... ik was in het begin ontzettend ziek, had hepatitis en Vadim zat voortdurend achter me aan... ik kreeg zo godverdomde veel klappen, maar Susie hielp me... het was een hard wijf, godskolere, maar zonder haar had ik het die winter niet gered, no way... Maar toen Susie dood was heb ik dat ding van haar gepakt om...’

De vrouw mompelt iets, graaft in haar schoudertas en haalt dan net zo’n soort sleutel tevoorschijn als Vicky in haar tas had.