Getuige(106)
De herinnering die even plotseling als onbarmhartig is, flakkert op. De seconden waarin ons leven wordt bepaald zijn voortdurend in beweging. De tijden vloeien samen. Joona was elf toen het schoolhoofd hem uit de klas haalde, meenam naar de gang en zonder zijn tranen in te kunnen houden vertelde wat er was gebeurd.
Zijn vader was als surveillerende agent gedood toen hij een flat binnen ging en in zijn rug werd geschoten. Hoewel het tegen de regels was, was zijn vader alleen naar binnen gegaan.
Nu heeft Joona geen tijd om op versterking te wachten.
Aan het plafond met traversen en rails hangen pneumatische schouderbladtrekkers die bedekt zijn met een laag vuil.
Hij verplaatst zich geruisloos voorwaarts en hoort de stemmen duidelijker.
‘Nee, hij moet eerst wakker worden,’ zegt een man zwaar en amechtig.
‘Geef het even tijd.’
Joona herkent Tobias’ stem, zijn onschuldige jongensachtige toon.
‘Wat dacht je in godsnaam?’ vraagt iemand anders.
‘Dat hij zich koest zou houden,’ zegt Tobias vriendelijk.
‘Hij is bijna dood,’ zegt de amechtige man. ‘Ik betaal niet voor ik weet dat hij in orde is.’
‘We blijven nog twee minuten,’ zegt een derde man met ernstige stem.
Joona loopt verder en als hij bij het einde van de reeks machines is, ziet hij de jongen plotseling. Hij ligt op een grijze deken op de vloer. Hij draagt een gekreukelde blauwe trui, een donkerblauwe broek en gymschoentjes. Zijn ontspannen gezicht is gewassen, maar zijn haar en handen zijn vies.
Naast de jongen staat een forse man met leren vest en een enorme bierbuik. Het zweet stroomt over zijn gezicht, hij loopt heen en weer, krabt aan zijn bebaarde wang en zucht geïrriteerd.
Er spettert iets op Joona. Er zit een slangklem los. Er druppelt water, dat vervolgens over de tegels naar een afvoerput even verderop stroomt.
De dikke man loopt rusteloos door de ruimte, kijkt op de klok, er valt een zweetdruppel van het puntje van zijn neus. Hij gaat puffend op zijn hurken naast de jongen zitten.
‘We maken wat foto’s,’ zegt een andere man die Joona niet eerder heeft gehoord.
Joona weet niet wat hij moet doen, hij vermoedt dat er vier mannen zijn, maar kan niet bepalen of ze gewapend zijn.
Hij zou wel versterking van de me kunnen gebruiken.
Er glinstert iets in het gezicht van de dikke man als hij de gympjes van Dantes voeten trekt.
Kleine gestreepte sokjes glijden mee en vallen op de grond. Zijn ronde hielen bonzen stuiterend op de deken.
Als de immense handen van de man de spijkerbroek van het jongetje openknopen, kan Joona het niet langer aanzien. Hij staat op in zijn schuilplaats.
Zonder zijn aanwezigheid te verbergen loopt hij langs de snijbanken met pasgeslepen messen van verschillende lengte, flexibiliteit en met gleuven in het lemmet.
Hij houdt zijn pistool op de grond gericht.
Zijn hart bonst van angst.
Joona weet dat hij zich niet aan het reglement houdt, maar hij kan niet langer wachten, hij loopt er domweg met grote passen op af.
‘Jezus,’ zegt de dikke man als hij opkijkt.
Hij laat de jongen los maar blijft op zijn knieën zitten.
‘Jullie worden verdacht van betrokkenheid bij ontvoering,’ zegt Joona en hij trapt de dikke man midden in zijn borstkas.
Zweetdruppeltjes spatten van het gezicht van de man als hij door de harde trap achteroverstort. Hij kukelt tussen de schoonmaakemmers, rolt over het afvoerrooster, trekt een kist met gehoorbeschermers mee en davert tegen de zware vilmachine.
Joona hoort een wapen ontgrendeld worden en voelt meteen daarop de stoot van een loop in zijn rug, precies tussen zijn ruggengraat en schouderblad, snel en nauwkeurig. Hij staat stil omdat hij weet dat de kogel recht door zijn hart zou gaan als het pistool op dat moment zou worden afgevuurd.
Van opzij komt een man van een jaar of vijftig met een blonde paardenstaart en een lichtbruin leren jack op hem af. Hij beweegt zich soepel als een lijfwacht en richt een hagelgeweer met afgezaagde loop op Joona.
‘Schiet hem af,’ roept iemand.
De vette man ligt op zijn rug en ademt hijgend. Hij rolt om, probeert op te krabbelen, maar struikelt, zoekt steun met zijn hand, komt op wankele benen overeind en verdwijnt uit Joona’s blikveld.
‘We kunnen hier niet blijven,’ fluistert Tobias.
Joona probeert iets te zien in het spiegelende metaal van de snijbanken en de glanzende kap van de hangende schouderbladtrekkers, maar het is onmogelijk te bepalen hoeveel mannen er zich achter hem bevinden.
‘Geef je wapen af,’ zegt een rustige stem.
Joona laat Tobias zijn pistool pakken, denkt dat zijn collega’s hem nu toch snel zouden moeten vinden, dat dit niet het juiste moment is om risico’s te nemen.
121
Vicky Bennet zit voorin Joona’s auto. Ze bijt op haar droge lippen en staart naar het roodbruine gebouw.