Reading Online Novel

De vergeten tuin(167)



Nathaniel boog zich naar voren. Zijn aandacht was gevangen door een vlekje zwak zonlicht dat door de takken van de rododendrons viel. Zijn vingers jeukten, ze verlangden ernaar het spel van licht en schaduw op papier te vangen, maar er was geen tijd voor. Voor hem op de ezel stond het portret van lord Mackelby; de baard was al af, de rood geaderde wangen en het gerimpelde voorhoofd ook. Alleen de ogen moesten nog. Het waren altijd de ogen in olieverf die Nathaniel nooit helemaal goed kreeg.

Hij koos een penseel en verwijderde een losse haar. Hij wilde net een streek aanbrengen op het canvas toen hij zijn armen voelde prikkelen, het merkwaardige zesde zintuig van het alleen-zijn dat voorbij dreigt te zijn. Hij keek over zijn schouder en ja hoor, daar stond een bediende. Hij reageerde geïrriteerd.

‘Grote goedheid, man,’ zei Nathaniel. ‘Besluip me toch niet zo. Als je iets te zeggen hebt, kom dan voor me staan en voor de draad ermee. Dat heimelijke gedoe is toch nergens voor nodig?’

Nathaniel schudde zijn hoofd. De mate van slaafsheid in Engeland was iets waarop hij niet was voorbereid. In Amerika waren natuurlijk ook bedienden, maar die waren anders. Voor de Amerikaan was dienstbaarheid een pak dat hij aantrok, een masker dat hij opzette. Die had een vak waarmee hij zijn brood verdiende. Daaronder klopte een heel gewoon menselijk hart. Maar in Engeland was dat anders. De man wás het masker, een bediende tot in het diepst van zijn vezels. Dat zat Nathaniel dwars. Het geneerde hem in zekere zin, het gaf hem een kinderlijk gevoel. Op de een of andere manier was het kleinerend voor beide partijen. De zekerheid waarmee een bediende hier zijn plaats wist, maakte Nathaniel gek genoeg minder zeker van die van hemzelf. Alsof hij degene met een masker was. ‘Nou, man, spreek op. Wat is er?’

‘Lady Mountrachet laat weten dat het rijtuig naar Tremayne Hall vanmiddag om twee uur zal vertrekken, meneer.’

Nathaniel vloekte in stilte. Hij was Tremayne Hall vergeten. Weer zo iemand van Adelines rijke vriendinnen die hun wanden met zichzelf wilden bekleden. Misschien – maar dan moest hij wel heel veel geluk hebben – zou zijn model erop staan dat haar drie keffertjes er ook op kwamen!

En dan te bedenken dat er een tijd was geweest dat hij in de wolken was geweest met zo’n introductie, en zijn status had voelen rijzen als een zeil dat op een fonkelnieuw schip wordt gehesen. Hij was een blinde idioot geweest omdat hij zich geen rekenschap had gegeven van de tol van dat succes. Zijn opdrachtenportefeuille was gegroeid, maar zijn creativiteit was omgekeerd evenredig gedaald. Hij produceerde portretten aan de lopende band, net als een van die moderne fabrieken van massaproductie waarover zakenlui het altijd hadden, en zich vervolgens in de gemanicuurde handen wreven van opwinding. Er was zelfs geen tijd om even afstand te nemen en zijn stijl te verbeteren of af te wisselen. Zijn werk was niet dat van een ambachtsman, er zat waardigheid noch menselijkheid meer in zijn penseelstreken.

Het ergste was dat tijd voor tekenen, zijn ware liefde, hem door de vingers glipte, omdat hij het zo druk had met de productie van portretten. Zijn handen, zijn talent, zijn geestkracht, alles leek wel in de groei gestuit.

Hij had de verkeerde keuze gemaakt, dat zag hij nu wel in. Had hij na de bruiloft maar naar Rose’ verzoek geluisterd en een nieuw huis voor hen gezocht; misschien zou het dan anders zijn gelopen. Misschien zouden zij en hij dan gelukzalig en tevreden zijn geweest, met kinderen aan hun voeten en artistieke bevrediging binnen handbereik.

Aan de andere kant zou alles misschien toch hetzelfde zijn geweest. Dan zouden zij en hij worden gedwongen dezelfde kwelling te ondergaan, maar dan onder beduidend minder riante omstandigheden. En dat was precies waar de schoen knelde. Hoe kon je van een jongen die armoede had doorstaan ooit verwachten dat hij van twee wegen de armste zou kiezen?

En nu was Adeline, als Eva in eigen persoon, gaan fluisteren over de mogelijkheid dat de koning voor hem zou poseren. En hoewel hij de portretkunst beu was en een hekel aan zichzelf had omdat hij zijn grote liefde had verloochend, was Nathaniels huid al gaan tintelen bij de gedachte alleen.

De bediende bleef bij de haag van het tuinhuisje hangen en Nathaniel zuchtte. ‘Je bent er nog.’

‘De lunch wordt opgediend in de eetkamer, meneer.’

‘Ja, ja.’ Hij haalde een hand door zijn haar. ‘Ik kom zo.’

De bediende knikte en liep als een houten klaas over het gazon terug naar de zij-ingang.

Nathaniel schoof het doek opzij en haalde de geheime tekeningen uit zijn portfolio. Hij had er met tussenpozen al veertien dagen aan gewerkt, sinds hij tussen Rose’ spullen op Eliza’s sprookjes was gestuit. Hoewel het eenvoudige kinderverhalen over dapperheid en moraal waren, hadden ze hem toch geraakt. De personages waren in zijn hoofd gekropen en tot leven gekomen, en hun eenvoudige wijsheid had gewerkt als balsem voor zijn verwarde geest en zijn nare volwassen beslommeringen. In afwezige ogenblikken betrapte hij zichzelf erop lijntjes te tekenen die langzaam maar zeker de vorm aannamen van een oud besje aan een spinnewiel; de elfenkoningin met haar lange dikke vlecht en de prinsesvogel die gevangenzat in haar gouden kooi.