De Orsini broers 04(9)
‘Dank u, ik hoef geen sociaal-economische les. Bovendien zijn de tijden veranderd.’
‘Dat kunt u wel zeggen.’ Er speelde een koude glimlach om zijn lippen. ‘Uw vader en u moeten nu bij mij – een Orsini – bedelen om geld.’
Bij het horen van zijn woorden verstijfde ze. ‘Antoninni’s bedelen niet! En vergeet niet dat we naar Cesare Orsini zijn gegaan, niet naar u.’
Daar had ze gelijk in. Het enige wat hij hoefde te doen was zijn bevindingen rapporteren aan zijn vader…
‘Kijk eens aan, signore,’ zei ze poeslief. ‘Het is me zomaar gelukt om u een toontje lager te laten zingen.’
De hooghartige glimlach op haar gezicht bezorgde hem een naar gevoel in zijn maag – het was alsof ze ermee wilde benadrukken wat het verschil was tussen een gewone man en leden van het koninklijk huis. Op dat moment realiseerde hij zich dat de spelregels waren veranderd.
De grijns die op zijn gezicht verscheen, deed haar terugdeinzen. Voor ze echter meer dan een stap had kunnen zetten, had hij haar bij haar pols gegrepen en naar hem toe getrokken. ‘De plannen zijn veranderd, prinses.’
‘Laat me los!’
Onmiddellijk liet hij haar weer los – om zijn hand in plaats daarvan in haar nek te leggen. Haar zachte gouden lokken vielen over zijn vingers. ‘Ik ben de potentiële investeerder,’ zei hij zachtjes. ‘Niet mijn vader.’
‘Daar heeft mijn vader niets over gezegd!’
Er bewoog een spiertje in zijn kaak toen ze hem verbaasd aanstaarde met ogen die zo diepblauw waren dat ze violet leken. Ze was niet de enige die met stomheid was geslagen na zijn woorden.
O, hij mocht dan van landarbeiders afstammen, maar op de eerste plaats was hij een man. En zij was een vrouw – een vrouw die nodig moest leren dat ze in de eenentwintigste eeuw leefden, niet in de zestiende. Even liet hij zijn blik op haar lippen rusten voordat hij haar weer in de ogen keek. ‘Geloof me, prinses,’ zei hij schor. Zijn keel voelde aan als schuurpapier. ‘De enige Orsini met wie u te maken krijgt, ben ik.’
Nadrukkelijk schudde prinses Alessia Antoninni haar hoofd. ‘Nee.’
Er was slechts een manier waarop een man een vrouw zoals zij het zwijgen op kon leggen: hij begroef zijn handen in haar haren en kuste haar.
Hoofdstuk 3
Een vreemdeling had zijn gespierde armen om haar heen geslagen, zijn warme lichaam tegen het hare gedrukt en haar gekust. Een tel lang was Alessia met stomheid geslagen, maar toen maakten woede en verontwaardiging zich van haar meester. Met een ruk probeerde ze haar hoofd af te wenden, waarna ze met haar handen tegen zijn borstkas drukte – en toen dat geen effect had, begon ze hem met gebalde vuisten te slaan.
Dat leek hem alleen maar aan te moedigen. Hij liet zijn hand nog verder in haar haren glijden, zodat ze niet meer kon ontsnappen aan zijn kus. Met zijn andere hand streelde hij haar vanaf haar schouders tot aan haar onderrug, waarna hij haar dichter tegen zich aan trok.
Was hij helemaal gek geworden? Hij kuste haar alsof hij er recht op had! Dacht hij soms dat hij kon doen en laten wat hij wilde zonder rekening te houden met de regels van het fatsoen of hun omgeving? Bovendien kende ze hem pas enkele minuten, en konden ze elkaar niet uitstaan!
Opnieuw duwde ze met haar vlakke handen tegen zijn gespierde borstkas. Toen het duidelijk werd dat dat geen enkele zin had, probeerde ze zich los te wurmen. Dat had ze echter beter niet kunnen doen, want prompt voelde ze zijn harde mannelijkheid tegen haar buik drukken. Haar hart begon wild te bonzen.
Ze wist niet of hij kon merken dat ze stond te trillen op haar benen, maar hij koos dat moment om haar hoofd voorzichtig iets te draaien en haar nog een keer hard te kussen. Ongetwijfeld was dat de reden waarom ze plotseling zo duizelig werd en de grond onder haar voeten leek weg te vallen. In de verte hoorde ze iemand een zucht slaken. Had zij dat bijna onhoorbare geluid gemaakt, die zucht die werd gevolgd door een ademloze kreun van hem?
Tot haar verbijstering begroef ze als vanzelf haar handen in zijn haar. Haar lippen gingen vaneen…
En toen was het voorbij.
Haar ogen vlogen open toen hij zich van haar losmaakte, en ongelovig staarde ze hem aan. Zijn gezicht was hoekig en hard, zijn donkere ogen waren samengeknepen tot nauwe spleetjes die werden omlijst door dikke zwarte wimpers. Een lichtrode kleur sierde zijn hoge jukbeenderen en er trilde een spiertje in zijn kaak.
De overweldigende behoefte hem een klap in zijn gezicht te geven, werd slechts overtroffen door haar instinct om weg te rennen. Ze dwong zichzelf echter stil te blijven staan. Het ergste wat je kon doen, was je angst tonen als je tegenover een roofdier – in welke vorm dan ook – stond. Ze haalde een keer diep adem, voordat ze langzaam en welbewust haar mond afveegde met de rug van haar hand. ‘Als ik daarvan onder de indruk had moeten zijn,’ zei ze zo kalm mogelijk, ‘is uw plan jammerlijk mislukt.’