Reading Online Novel

Dagboek van een beschermengel(31)



‘Ben je een geest die bij me komt spoken?’ vroeg ze ernstig.

Er zweefde een gedachte boven Margots hoofd die ik me herinnerde: heeft ze het tegen mij? De verwarring stond op haar gezicht te lezen. Irina stak haar hand uit en streek de losse plukken haar achter Margots oren. Bij wijze van verklaring zei ze: ‘Het komt omdat je me zo aan mezelf doet denken als kind. Ik dacht gewoon…’ Margot begreep er niets van. Ze was geheel de kluts kwijt en doodsbang dat ze het huis uit gegooid zou worden. Ik begreep Irina’s verklaring echter heel goed: ze dacht dat Margot de geest was van het kind dat ze jaren geleden had laten weghalen. Ik ging achter Margot staan en legde mijn hand op haar schouder, wat de angst in haar keel verzachtte. ‘Het doet er niet toe,’ zei Irina zachtjes. ‘Als je zo oud bent als ik, krijg je weleens rare ideeën.’ Ze stond op om nog wat brood voor Margot te roosteren.



Graham en Irina waren allebei schrijver. Onder het pseudoniem Lewis Sharpe produceerde Graham in hoog tempo spannende misdaadromans, die veel stof deden opwaaien. Irina had als dichteres een klein, maar toegewijd lezerspubliek. Ze was te verlegen om voor te dragen uit eigen werk. Ze schreef haar gedichten traag en zorgvuldig naast de open haard, en gaf om de vier jaar een dun boekje uit met ontroerende gedichten. Ze legde in die periode de laatste hand aan een nieuwe bundel, Geheugenspinsels.

’s Avonds zaten ze voor de radio en voerden dan vaak heftige discussies over literatuur. Margot viel midden in een strijd over Lady Macbeth en de vraag of ze kinderen had of niet (‘Natuurlijk had ze kinderen. Waarom zou ze het over borstvoeding hebben als ze die niet had?’ ‘Dat is een metafoor, mens. Het is gewoon een list om te zorgen dat Macbeth Duncan vermoordt.’ Enzovoort). Of ze trad op als stille scheidsrechter tijdens een vurig debat over wie beter was, Sylvia Plath of Ted Hughes (‘Zoiets kun je niet meten! Op welke gronden zou hij beter moeten zijn?’ ‘Geen psychogeneuzel over het houden van wespen.’ ‘Wát zeg je?’ Enzovoort).

Het intrigeerde Margot en ze bracht lange middagen door, genietend van Plath, Hughes, Shakespeare en vervolgens Plautus, Vergilius, Dickens, Updike, Parker, Fitzgerald en Brontë. De boeken in het kindertehuis waren beduimelde afdankertjes van liefdadigheidswinkels of hulpvaardige scholen, en Margot had gelezen wat er voorhanden was, of dat nu keukenmeidenromannetjes waren of de werken van Aphra Behn. De laatste meestal niet. Nu, geprikkeld door vragen die om een antwoord smeekten (was Heathcliff een Ier?) en dubbelzinnigheden in het verhaal die opgelost moesten worden (Hamlet en Ophelia: broer en zus of minnaars?), las Margot snel en grondig. Ze wilde erover kunnen meepraten, in plaats van zich af te vragen of Caliban en Aeneas mensen of planeten waren. Bovendien hield ze wel van een uitdaging.



Op dit punt moet ik zeggen dat Nans opmerking dat ik nog lang niet alles in de spirituele wereld kon waarnemen door mijn hoofd bleef spelen. Ik had Irina’s beschermengel een paar maal gezien, maar die van Graham niet. Ik miste de schare engelen uit het kindertehuis. Bovendien vroeg ik me af waarom ik hen niet doorlopend kon zien, waarom het niet krioelde van de demonen en geesten om me heen en waarom ik me soms zo menselijk voelde.

Toch wist ik dat Grogor ergens rondhing en het irriteerde me mateloos dat hij in het voordeel was door onzichtbaar te zijn. Misschien moest ik gewoon beter kijken.

Het gebeurde op een avond toen Graham, Irina en Margot Plaths Three Women bespraken. Graham had een grapje gemaakt over Polanski’s film Rosemary’s Baby, waar Irina om moest lachen en waarop Margot zich voornam om die film te gaan zien, zodat ze zich niet meer buitengesloten hoefde te voelen. Nog nalachend stond Irina op om naar de keuken te gaan voor een glaasje water. Ze deed de deur naar de keuken zorgvuldig dicht. Ik zag haar glimlach verdwijnen. Ze leunde tegen het aanrecht en keek door het raam de duisternis in. Ze liet haar hoofd hangen en dikke tranen drupten in de spoelbak.

Toen ik naar haar toe wilde gaan om haar te troosten, verscheen er een man naast haar. Hij sloeg zijn arm om haar heen en legde zijn hoofd op haar schouder. Eerst dacht ik dat het haar beschermengel was, tot ik het krijtstreepkostuum zag en de angstaanjagende zwarte rook op de plek waar twee benen hadden moeten zitten. Hij hield haar vast als een minnaar, fluisterde woordjes in haar oor en streelde haar hoofd.

Irina’s beschermengel verscheen aan de andere kant van het raam. Hij zette met een boos, ontdaan gezicht zijn handen tegen de ruit en schreeuwde dat hij naar binnen wilde. Kennelijk was hij op de een of andere manier buitengesloten. Ik keek van Grogor naar de engel achter het raam. Ik begreep er niets van. Ik weet niet wat Grogor tegen Irina zei, maar ze begon steeds harder te huilen en om wat voor reden dan ook was haar beschermengel machteloos.