Opnieuw wierp zijn vader haar een blik vol ongeloof toe.
Onverstoorbaar vervolgde Vincenzo: ‘Bruno heeft iedereen opdracht gegeven om op de eerste directievergadering aanwezig te zijn. Die staat gepland voor aanstaande maandagochtend om negen uur. Het is belangrijk dat de hele familie kennismaakt met Irena, want daarna zullen we ons nieuwe beleid uiteenzetten. Ik wil dat de zaken het volgende seizoen een stuk beter gaan dan nu.’
Guilio’s gezicht werd grimmig. ‘De anderen zullen dit niet goedvinden.’
Maar Irena’s Italiaanse echtgenoot hief zijn kin. ‘Dan zullen ze naar een andere baan moeten uitkijken, net als ik toen u me onterfde. Misschien zou het nog goed voor hen zijn ook. En als u me nu wilt excuseren. Irena en ik genieten nog van onze wittebroodsweken. We hebben andere dingen aan ons hoofd. Ciao, papa.’
Ze had geen andere keus dan Vincenzo te volgen toen hij de kamer uit liep. ‘A presto, signore.’ Ze gaf Guilio een hand. Terwijl ze braaf achter haar echtgenoot aan naar de lift wandelde, voelde ze Guilio’s priemende ogen in haar rug.
Onderweg naar beneden masseerde Vincenzo haar nek, waar haar spieren gespannen waren geraakt van alle toestanden. ‘Ik zie aan je gezicht dat je niet gewend bent aan relaties zoals die tussen mij en mijn vader. Maar maak je geen zorgen. We begrijpen elkaar.’
‘Hoe ziek is hij?’ vroeg ze terwijl hij haar in de auto hielp.
‘Moeilijk te zeggen.’
Ze boog haar hoofd. ‘Hij schrok van je nieuws.’
‘Ik ben bang dat jij er net zo erg van geschrokken bent.’ Onderzoekend nam hij haar op. ‘Maar ik ken je, en ik weet hoeveel je van je werk houdt. Je hoeft niet te stoppen met werken nu we getrouwd zijn. Het zal leuk zijn om samen Valsecchi’s te runnen.’
Hij is gek, dacht ze. Toch sprak het idee haar wel aan. ‘En als de anderen in opstand komen, zoals je vader voorspelde?’
‘Dat gaat niet gebeuren. Na hun verwende leventje bij Valsecchi’s zullen ze niet de moed kunnen opbrengen de banden te verbreken en voor zichzelf te beginnen.’
‘Maar je weet wat ze zeggen over mensen die te dicht op elkaars lip zitten.’
‘In ons geval zal het anders zijn. Er is iets wat je moet begrijpen. Ik verlang ernaar je bij me te hebben, met heel mijn hart. Voor altijd.’
Diep in haar hart was het precies wat ze had willen horen. Toen hij had gezegd dat hij directeur bij Valsecchi zou worden, had ze het gevoel gehad dat ze in een afgrond werd gegooid. In gedachten had ze de komende jaren al voor zich gezien, jaren waarin hij door zijn drukke werk amper tijd voor haar zou hebben.
‘Later, als de baby er is, zullen we het erover hebben hoe het verder moet. Als het kind niet van mij is, hoop ik dat je met mij de voogdij over hem of haar op je wilt nemen. Voor Dino zou het leuk zijn om een broertje of zusje te hebben. De kinderen zullen zich aan elkaar hechten.’
Ze knikte, verdrietig bij de gedachte dat de baby misschien van Andreas zou blijken te zijn. ‘Ik had het fijn gevonden als ons gezin vroeger groter was geweest.’
‘Toen mijn vader me een stiefbroer gaf, Fabbio dus, waren we te oud om dikke vriendjes met elkaar te worden.’
En je mocht ook geen vader voor Dino zijn, vulde ze in gedachten aan. De pijn die ze in zijn stem hoorde, ontging haar niet. Het wachten op de uitslag van de test, die hem duidelijk zou maken of hij de vader van haar kind was, moest voor hem bijna nog moeilijker zijn dan voor haar…
De schemering was gevallen. Volgens Vincenzo was Golfo dei Poeti de plek waar de Engelse dichters Byron en Shelley vaak kwamen en waar ze een tijd gewoond hadden.
Als ze om zich heen keek, begreep ze waarom. Het middeleeuwse vissersplaatsje Portovenere, waaruit ze zojuist waren vertrokken, was een klein juweeltje. Ze hadden verrukkelijke vis gegeten en daarna als toetje Vincenzo’s favoriete peer-en-chocoladetaart met warme chocoladesaus. Toen ze geen hap meer door haar keel kon krijgen, had hij haar hand gepakt. Samen waren ze over de promenade gelopen, die aan weerszijden geflankeerd werd door fascinerende veelkleurige stadshuizen. Aan het eind ervan waren ze de treden op geklommen van de San Petro-kerk die op het uiterste puntje van een rots was gebouwd. Met zijn armen om haar heen hadden ze genoten van het schitterende uitzicht over de baai.
‘Dat is vanavond onze bestemming,’ fluisterde hij. ‘We gaan tot morgenochtend voor anker in een kleine beschutte baai, ver weg van alle toeristen…’
Haar lichaam tintelde van verlangen. Vol verwachting liep ze samen met hem naar de haven, waar zijn boot lag afgemeerd.
Zijn glanzende witte zeilboot bezat een keukentje en onder het dek een slaapkamer. Hij bediende de boot alsof die een deel van hem was. Geen wonder, dacht ze. Hij was opgegroeid aan de kust van de Middellandse Zee. Water had altijd een belangrijke rol gespeeld in zijn leven. Vreemd dat zijn zoon er zo bang voor was.