Enkele minuten later waren haar benen ook los, maar ze bleef liggen. Ze kon zich niet bewegen.
Celia trok aan haar armen en dwong haar in een zittende positie. ‘Lieverd, luister. Je moet hier weg. Hij is gestoord. Hij zal je vermoorden, of hij dat geld nu krijgt of niet.’
De pure angst in de stem van haar moeder bracht haar helemaal bij bewustzijn.
‘Heb je me gehoord, Faith? Je moet gaan. Hij blijft niet lang weg. Ik help je via de achterkant te ontsnappen en dan moet je zo snel mogelijk hulp zoeken. Ik zal hem zo lang mogelijk tegenhouden.’
‘Jij kunt hier niet blijven,’ fluisterde Faith. ‘Je moet met me mee.’
Celia maakte een ongeduldig geluid. ‘Hij zal me niet vermoorden. Hij heeft me nodig. Maar jij moet hier weg. Er is geen tijd voor discussie. Hup.’
Haar moeders haast dwong Faith tot handelen. Ze stond op en wankelde toen de pijn door haar rug schoot. Had hij haar geslagen? Ze moest goed nadenken. Alles wat er na het strandhuis was gebeurd, was een grote waas. Ze had zich verzet, geprobeerd te ontsnappen. Toen had hij haar op haar hoofd geslagen met de kolf van het pistool.
Ze bracht haar hand naar haar hoofd en keek toen naar haar vingers: bloed.
Celia trok haar mee de donkere kamer uit. Waar waren ze? Het gebouw had iets weg van een leegstaand pakhuis. Haar moeder bleef even bij de deur staan en trok Faith mee naar een grote open ruimte. Het ruwe beton schuurde onder haar blote voeten terwijl ze haar moeder volgde.
Toen ze bij de achterkant waren aangekomen, trok Celia een gehavende deur open en duwde Faith de donkere buitenlucht in. ‘Deze steeg komt uit op een straat. Je moet gaan, hij kan elk moment terug zijn. Ik hou van je.’ Met een klap trok ze de deur dicht.
Faith stond bibberend en alleen in de vochtige steeg. Ze sloeg haar armen beschermend over elkaar en strompelde duizelig en gedesoriënteerd in de richting van het licht van een lantaarnpaal in de verte. Alles deed zeer. Ze liep op een drafje, de herinnering aan haar gijzelnemer die Mick en Gray neerschoot stond in haar geheugen gegrift. Hij zou haar vermoorden. Daar twijfelde ze niet aan.
Het geluid van haar voetstappen op het gebroken beton weergalmde door de steeg. Ze trapte op vuilnis, rottend voedsel en god wist wat nog meer. Vlakbij de uitgang struikelde ze en ze viel op de grond. Ze schreeuwde, ondanks haar voornemen dat niet te doen, maar de klap kwam ontzettend hard aan.
Wanhopig krabbelde ze weer overeind en rende ze verder. Ze rende de straat op en keek links en rechts om zich heen. Shit, helemaal niets. Geen auto’s en op de lantaarnpalen na verder geen verlichting. Dit was een ouder deel van de stad en de kantoortjes en winkeltjes die hier zouden kunnen zitten tegen deze tijd allang gesloten.
Ze koos een richting en rende verder. Haar adem kwam met horten en stoten door haar brandende keel. De omgeving trok in een misselijkmakende waas aan haar voorbij. Het voelde alsof iemand een mes door haar achterhoofd had gestoken.
Een straat verder, nog een. Ze ging maar verder tot ze bang was flauw te vallen. Na iets van drie straten te hebben gerend ging ze weer onderuit, stak ze automatisch haar handen uit om de val op te vangen en belandde languit op de harde, ruwe straat.
De tranen sprongen haar in de ogen en ze snakte naar adem. De pijn werkte verlammend, ze kon niet meer opstaan. Ze kwam omhoog op haar knieën en keek naar haar geschaafde, bloedende handenpalmen. Toen ze achter zich keek werd ze verblind door fel licht. Ze hield haar arm beschermend voor haar ogen, terwijl ze tegelijkertijd probeerde op te staan om te vluchten.
‘Mevrouw, mevrouw, is alles in orde?’
Ze probeerde te zien wie tegen haar sprak. Het licht verschoof en ze zag de omtrek van een man die haar kant op kwam gelopen. Ze jammerde en kwam met een schok rechtop staan, klaar om te vluchten voor haar leven.
‘Politie. Ik ben hier om u te helpen.’
Ze verstarde en keek omlaag. Voor het eerst zag ze wat hij moest zien. Haar kleren waren gescheurd en bebloed. Haar haar hing rommelig om haar gezicht.
De man kwam dichterbij en liet de zaklamp wat zakken. De uitdrukking op zijn gezicht was behoedzaam, maar bezorgd. ‘Mevrouw, bent u gewond? Hebt u een ambulance nodig?’
Zijn zachte stem klonk geruststellend, alsof hij bang was dat ze weg zou rennen. Hij raakte haar schouder aan en ze rilde. Hij scheen weer met het licht in haar gezicht en ze kromp ineen. ‘Mevrouw, bent u Faith Malone?’ vroeg hij opgewonden.
‘J-ja.’ Haar stem brak en ze probeerde het nog eens. ‘Ja, ik ben Faith Malone.’
‘We zijn naar op u op zoek geweest. Godallemachtig, hoe bent u ontsnapt?’ Zijn stem klonk nu zakelijk en hij pakte het microfoontje van zijn radio.
Ze luisterde hoe hij opgewonden hun locatie doorgaf en om een ambulance vroeg.
Toen richtte hij zijn aandacht weer op haar. ‘Mevrouw, kunt u me vertellen wat er is gebeurd? Hoe bent u hier terechtgekomen?’